Geschiedenis

INLEIDING

De Oude Begraafplaats werd geopend in het jaar 1829. De dodenakker was vanaf het begin een algemene, gemeentelijke begraafplaats. Daarmee werd bedoeld dat mensen van allerlei soorten geloofs- en levensovertuiging er terecht konden. Negentig jaar later was de begraafplaats helemaal vol. Gedurende deze periode (1829 – 1919) zijn er zo’n 9.000 mensen begraven.

De stoffelijke overschotten van de mensen die er zijn begraven zijn nooit ‘geruimd’ en bevinden zich dus nog steeds onder de grond. Slechts een kleine minderheid werd op de Oude Begraafplaats aan het eind van de Achterkerkstraat begraven onder een gedenksteen. Voor de meeste mensen was dit in de 19e eeuw onbetaalbaar. Het gros van de mensen verdween zonder grafplaat onder de grond. De plek van het graf kon men terugvinden middels genummerd grafpaaltjes, die tussen de groene zoden werden geplaatst.

Toen er in 1919 op de Oude Begraafplaats geen ruimte meer was voor nieuwe graven, besloot de gemeenteraad van Veenendaal om een nieuwe, veel grotere begraafplaats aan te leggen. Deze kwam te liggen aan de Munnikenweg. De naam hiervan werd ‘Algemene Begraafplaats De Munnikenhof’. Andere begraafplaatsen in Veenendaal zijn de Rooms-Katholieke Begraafplaats (aan de Nieuweweg-Noord, sinds 1884) en de Joodse Begraafplaats (aan de Parallelweg, sinds 1899).

CREMEREN

Begraven was eeuwenlang de enige vorm van lijkbezorging in Nederland. Cremeren nam pas vanaf 1970 een grote vlucht. De eerste crematie vond in Nederland plaats in 1914. Tegenwoordig wordt al zo’n 65% van de doden in Nederland gecremeerd. In Veenendaal ligt dit percentage overigens wat lager, wat te maken heeft met de streng-calvinistische levensbeschouwing van een deel van de bevolking.

Op deze pagina is de geschiedenis van de ‘Oude Begraafplaats van 1829’ in min of meer chronologische volgorde op een rijtje gezet. Door op een van de blauwe ‘secties’ aan de linkerkant te klikken komt u direct op het desbetreffende artikel terecht. De artikelen zijn een aantal grepen uit de geschiedenis van de begraafplaats. Wie meer wil weten over de nog aanwezige grafstenen en wie daaronder oorspronkelijk begraven lagen, verwijzen we naar de webpagina’s onder ‘Grafstenen‘. Waar nodig zijn in de teksten hyperlinks opgenomen, waardoor u na het aanklikken hiervan op een andere website terecht komt die meer informatie geeft over het desbetreffende onderwerp.

BEGRAVEN IN EN BIJ DE OUDE KERK

Sinds enige tijd zijn geschiedvorsers het erover eens dat het jaar 1546 moet worden beschouwd als het stichtingsjaar van de veenkolonie ‘Veenlandtdael’. In dat jaar kreeg een aantal grootgrondbezitters, voor een groot deel afkomstig uit Rhenen en Utrecht, toestemming om een deel van de moerassige Stichtse venen af te graven. Korte tijd later werd begonnen met het uitgraven van de veengronden. Turfwinning was destijds commercieel zeer interessant. Turf was de voornaamste brandstof in die tijd. Pas eeuwen later zou de samenleving overschakelen op eerst steenkool, en vervolgens aardolie en aardgas. Voor de turfstekers werden rond 1550 al snel de eerste woningen gebouwd, hetgeen het begin van het dorp Veenendaal betekende.

De Oude Kerk in 1750 met daar omheen de muur rond het kerkhof.

Na een aantal jaren ontstond er behoefte aan een eigen kerk in Veenendaal. Met daarbij ook een eigen kerkhof. De Cunerakerk in Rhenen lag op ‘twee uur gaans’ . Heen en weer was dat vanaf de veenkolonie aan de Grift dus zo’n 4 uur lopen. Ter kerke gaan was er voor de turfgravers en hun gezinnen dus niet echt bij. Na een aantal jaren besloten de bestuurders/ grootgrondbezitters (de ‘Veenraden’) daarom om in Veenendaal een eigen kerk te bouwen. Daartoe werd een ruim stuk grond aangekocht, waar ook plaats was voor een ‘mercktvelt’ (marktplein) en een kerkhof (letterlijk: ’tuin van de kerk’). Op 1 mei 1566 (in het jaar van de roemruchte Beeldenstorm) werd deze kerk op de Markt als katholieke St. Salvatorkerk in gebruik genomen. Korte tijd later begon de 80-jarige oorlog (1568-1648), die er mede toe zou leiden dat ook de St. Salvatorkerk vanaf 1592 een Hervormde Kerk zou worden. Vanaf de ingebruikname van de kerk werden alle doden dus daar begraven: de mensen die het konden betalen in de kerk, de doorgaans minder draagkrachtigen (de grote meerderheid) op het kerkhof, en dan met name voor en achter de kerk.

LUID- EN BEGRAAFGELDEN 1574 – 1812

Wie er vanaf 1592 allemaal in en naast de kerk op de Markt in Veenendaal zijn begraven is altijd goed bijgehouden door de kerkbestuurders. De Werkgroep Genealogie van de Historische Vereniging Oud-Veenendaal (HVOV) heeft al deze registers en de bijbehorende teksten in 1998 voor iedereen toegankelijk gemaakt middels de vuistdikke, 361 pagina’s tellende publicatie ‘Luid- en begraafgelden te Veenendaal 1574-1812‘. Deze teksten zijn te lezen door te klikken op de link: Luid- en begraafgelden te Veenendaal 1574-1812.

1775: OPKOMST VAN DE VERLICHTING

In de tweede helft van de 18e eeuw kwam er ook in Nederland, onder invloed van de ideeën van de Verlichting, een discussie op gang over de wenselijkheid van begraven buiten de kerken. De door medische en hygiënische argumenten ingegeven protesten werden mede gesteund door veel calvinistische predikanten en artsen die de gelovigen erop wezen dat het begraven in de de kerk een slechte paapse (‘katholieke’) gewoonte was.

Vooral om gezondheidsredenen nemen zij daarom stelling tegen het begraven in kerken. Een bekende pleitbezorger was professor Adriaan Kluyt, die in 1776 in de Nieuwe Kerk in Middelburg een rede hield over ‘den bygeloovige oorsprong oorsprong en schadelyke gevolgen van ’t begraven in kerken en steden’.

Ondanks de felle discussies en de vele tegenwerking wordt in 1779 in Scheveningen de eerste particuliere buitenbegraafplaats aangelegd, met de uitnodigende naam ‘Ter Navolging’. Hier vonden de ‘verlichte’ schrijfsters en vriendinnen Betje Wolf en Aagje Deken hun laatste rustplaats. Naar deze beide dames zijn in Veenendaal-West twee straten vernoemd. Twee jaar later kwam er ook een buitenbegraafplaats op het Utrechtse buiten Oud-Zuilen, waarvoor de adellijke familie Van Tuyll van Serooskerke grond ter beschikking stelde. Even later (in 1786) wordt ook in Tiel een algemene begraafplaats geopend, eveneens luisterend naar de naam ‘Ter Navolging‘. Tegenwoordig een fraai rijksmonument.

Baron Joan Derk van der Capellen tot de Poll (1741 – 1784).

Kort daarna ontstaan er in het hele land initiatieven om nieuwe ‘buitenbegraafplaatsen’ aan te leggen. Ook in Zwolle verzoeken enige notabelen om een begraafplaats ‘buiten de stadsmuren’. Daaronder de familie van de bekende patriot Baron Joan Van der Capellen tot der Poll, schrijver van het pamflet ‘Aan het volk van Nederland‘, die net daarvoor – in 1784 – was overleden. De patriotten vormden een politieke beweging die streefde naar meer volksinvloed en meer democratie. Toen het verzoek aan het Zwolse stadsbestuur onbeantwoord bleef, liet de familie Van der Capellen tot de Poll korte tijd later maar zelf een grafkapel bouwen op de Gorsselse heide, tussen Deventer en Zutphen. Hierin werden de lijken van de overleden baron en zijn weduwe bijgezet. De bewoners uit de buurt reageerde echter zo vijandig op deze moderniteit dat de nabestaanden het een jaar later wijselijk achten de twee overledenen toch maar weer over te brengen naar de kerk van Gorssel, waar ze eerder voorlopig gerust hadden. De gemoederen liepen dermate hoop op dat in de nacht van 6 op 7 augustus 1788 de grafkelder van de patriottische familie, meer in het bijzonder de gedenksteen, door Oranje-aanhangers met buskruit werd opgeblazen.

1795: BATAAFSE REPUBLIEK

Napoleon Bonaparte

In 1789 grijpt ‘het volk’ de macht in Parijs en wordt de koning aan de kant gezet. Revolutie! Frankrijk is vanaf nu een republiek. Enkele jaren later trekt echter Napoleon Bonaparte alle macht naar zich toe. Op zijn commando trekken Franse legertroepen in januari 1795 de bevroren rivieren (Maas, Waal en Rijn) over en bezetten de noordelijke Nederlanden. Hun patriottische bondgenoten in Nederland grijpen nu de macht, en gaan over tot oprichting van de Bataafse Republiek. Ook hier is voortaan de leuze ‘Vrijheid, gelijkheid, broederschap.

Een aantal patriottisch gezinde Veenendalers ziet dan haar kans schoon om er in de provinciehoofdstad Utrecht voor te pleiten dat Veenendaal eindelijk een eigen gemeente wordt, en niet langer deel uit zal maken van de oude stad Rhenen. Het verzoek wordt binnen enkele weken ingewilligd door het Bataafse provinciebestuur en al op 30 juni 1795 krijgt Veenendaal voor het eerst een eigen gemeentebestuur. Enkele weken ervoor heeft het nieuwe Bataafse bewind (‘de Provisionele representanten van het Volk van Holland’) al een plakkaat (wet) uitgevaardigd waarin precies omschreven staat op welke wijze het begraven voortaan moet plaats vinden. Vanaf 1 januari 1796 wordt het verboden om nog langer in kerken te begraven. Alle gemeentebesturen moeten nog voor die datum zorgen voor nieuwe begraafplaatsen aan de rand van de gemeente. Begraven in de kerk was ongezond en moest daarom verboden worden. De nieuwe voorschriften stuitten in het hele land op grote tegenwerking. Hierbij gaat het niet alleen om emotionele, maar vooral ook om financiële bezwaren. Kerken dreigden veel inkomsten (uit begraafrechten) te gaan missen. Twee jaar later werd het verbod dan ook weer ingetrokken en koos het nieuwe Bataafse bewind toch maar eieren voor haar geld. Het aanleggen van nieuwe begraafplaatsen werd voortaan nog slechts aangemoedigd. In de jaren daarna worden de overleden personen voorlopig nog gewoon in of rondom de kerk begraven, ook in Veenendaal.

1806: LOSLOPEND VEE OP HET KERKHOF

Het toenmalige kerkhof naast de Oude kerk aan de Markt zag er overigens geheel anders uit dan de begraafplaatsen zoals we die nu kennen. De meeste doden werden zonder grafsteen onder de grond gebracht. Op het grootste deel van het kerkhof groeide gras en schoot het onkruid omhoog. In de gemeentelijke archieven is te lezen dat Veenendaal destijds geen bijster goede naam had waar het ging om het instandhouden en onderhouden van de lokale dodenakker. In het jaar 1806, als het kerkhof rond de Oude Kerk op de Markt nog volop in gebruik is, wordt er melding gemaakt van loslopende beesten op het kerkhof. De beesten hebben de lijkkisten ingetrapt en de omringende kerkhofmuur beschadigd.

Dit gaat het gemeentebestuur toch iets te ver. Men heeft er geen moeite mee dat er vee op het kerkhof loopt te grazen, maar men geeft wel de opdracht het vee aan een touw vast te zetten op door de kerkmeesters aangewezen plaatsen. Op het kerkhof werden toentertijd de armere mensen begraven. De families van deze overledenen hadden veelal geen geld om een dure (natuurstenen) gedenksteen aan te schaffen. Vandaar dat dat er op de graven gras groeide. Moderne grasmaaimachines zoals de gemeente die nu heeft waren er natuurlijk nog niet en in die jaren was het in Veenendaal kennelijk heel normaal dat een koe of een geit het gras van de begraafplaats kort hield.

De rijkere mensen werden – net als elders in het land – toen nog in de Oude Kerk zelf begraven. Als er weer eens een familielid moesten worden bijgezet in zo’n grafkelder moest het graf worden heropend, waarbij een enorme graflucht naar boven kwam. Hier komt de uitdrukking ‘rijke stinkerds’ vandaan, een term die vooral werd gebezigd door het minder kapitaalkrachtige deel van de bevolking, dat zelf op het kerkhof ter aarde werd gesteld.

1812: NIEUWE BEGRAAFTARIEVEN VASTGESTELD

Aan het eind van de ‘Franse tijd’, op 5 december 1812, komt de ‘municipalenraad’ (gemeenteraad) van Veenendaal bijeen om nieuwe tarieven vast te stellen voor het begraven rondom de kerk. Kort daarvoor was van hogerhand besloten om Geldersch Veenendaal en Stichts Veenendaal samen te voegen tot één gemeente, zodat het ca. 3.000 zielen tellende dorp nu voor het eerst ook één gemeenteraad had. Deze stond toen onder leiding van burgemeester Jan Smith.

De oudst bekende foto van de Hervormde Kerk op de Markt ( ca. 1875, Gem. Veenendaal).

Wie op het oostelijk gedeelte van het kerkhof (dat is voor de kerk) begraven wilde worden betaalde het hoogste tarief: 3 gulden en 5 stuivers. Wie genoegen nam met een graf achter de kerk (het westelijk deel) hoefde slechts 1 gulden, 12 stuivers en 8 penningen te betalen.

Ook met betrekking tot de kosten van de doodgraver ‘voor het openen en toemaken van het graf’ is er enig tariefsverschil. Aan de voorkant van de kerk (het oostelijk deel) moet men hiervoor betalen 1 gulden en 12 stuivers, aan de achterkant van de kerk slechts 1 gulden en 2 stuivers. Voor het luiden van de klokken (‘luidgeld‘) maakt het geen verschil aan welke kant van de kerk je wordt begraven: het luiden van de grote klok kost 4 stuivers, het luiden van de kleine klok kost 2 stuivers.

1812: BEGRAVEN IN DE KERK OPNIEUW VERBODEN

In hetzelfde jaar, op 25 november 1812, krijgt het gemeentebestuur van Veenendaal een brief van de Onderprefect van het Arrondissement Amersfoort die – op last van de Franse bezetters – schrijft dat het vanaf december 1812 definitief verboden zal zijn om nog langer in de kerk te begraven. Het probleem voor de gemeente Veenendaal wordt nog groter als gesteld wordt dat er in de omtrek van 40 meter rond het kerkhof geen woningen mogen staan. En dat is bij het kerkhof rond de Oude Kerk wel het geval. Op 30 december 1812 stuurt de Onderprefect wederom een brief aan Jan Smith, Den Heer Maire (burgemeester) van Veenendaal‘ waarin hij schrijft:  ‘na ultimo December dezes jaars, mag onder geen nootwendzel hoegenaamd, iemand meer in de kerken mag begraven worden‘.

Er moet dus een nieuwe begraafplaats komen. Het oog van het gemeentebestuur valt dan al op een stuk bouwland gelegen voorbij de de straat ‘Achter de Kerk’, nabij het (toen nog onbebouwde) Kostverloren. Het perceel is eigendom van de ongehuwde Johanna Maria Wildeman uit het Drentse Havelte. Zij heeft het stuk land grond geërfd van haar opa, de Veenendaler Huibert Wildeman. Johanna heeft de grond op dat moment voor vijf gulden per jaar verhuurd aan de landbouwer Teunis van de Zandschulp. Het 65 roeden grote stuk land dat men ‘Het Heuveltje‘ noemde lag toen net buiten de bebouwde kom van Veenendaal, en wordt in de archieven omschreven als ‘gelegen tusschen de kerk en de oude molen‘. In die jaren was de oplopende Molenstraat nog geen straat met woningen, maar een zandpad waarop op het hoogste punt ‘de Oude Moole’ stond. De originele molensteen hiervan herinnert op deze plek nog altijd aan deze windmolen. De gemeente vindt de vraagprijs voor het nogal onvruchtbare stuk land echter veel te hoog. De onderhandelingen stranden, en beide partijen komen niet tot overeenstemming.

1825: BESLUIT KONING WILLEM I

Koning Willem I

In november 1813, enkele maanden na de verloren Slag bij Waterloo, verlaten de Fransen halsoverkop ons land en komt er een einde aan de Franse tijd. Een driemanschap bestaande uit de invloedrijke heren Van Hogendorp, van der Duyn van Maasdam en Van Limburg Stirum neemt de leiding van het land op zich. De drie staatslieden (die in Veenendaal later vernoemd zullen worden in 3 zijstraten van de Bergweg) nodigen de vrijwel vergeten Prins van Oranje, de latere Koning Willem I, uit vanuit Engeland naar ‘s-Gravenhage te komen om de regering op zich te nemen, teneinde zo een anarchie te voorkomen. Willem I wordt de eerste vorst van het Koninkrijk der Nederlanden, dat aanvankelijk ook het huidige België omvat. De nieuwe koning laat er geen gras over groeien en al een maand na zijn komst, op 22 december 1813, vaardigt hij een besluit dat het begraven in kerken tegen betaling van begrafenisrechten weer wordt toegestaan. Alle oude ‘Franse’ besluiten worden door de nieuwe koning teruggedraaid.

Het besluit is vooral ingegeven door het verzet van de Hervormde (Staats-)kerken, die overal in het land een groot deel van haar inkomsten verwerft uit grafrechten. Vooral in Amsterdam is men tegenstander van nieuwe begraafplaatsen. In de hoofdstad – met haar vele grote monumentale kerken – komt er veel geld binnen uit de verkoop van grafplaatsen in de kerken.

In de jaren daarna – vanaf eind 1813 – blijft alles bij het oude. Maar de discussie gaat door. Het besef dat begraven buiten de kerken op hygiënische gronden verstandiger is krijgt langzaam maar zeker overwicht. Ook Koning Willem I gaat uiteindelijk mee met deze beweging. In 1825 komt er dan toch een Koninklijk Besluit dat begraven in de kerken en binnen de bebouwde kom opnieuw verboden wordt. Het besluit moet alleen eerst nog worden uitgewerkt. De minister van Binnenlandse Zaken, hiermee belast, speelt de bal door naar de Provinciale Staten. Op 25 augustus 1827 worden alle gemeenten in de provincie Utrecht door Gedeputeerde Staten op de hoogte gesteld van de nieuwe regeling. Hierin was te lezen dat

‘vanaf 1 januari 1829 het begraven van lijken, in kerken, kapellen, bedeplaatsen, hetzij publiek, hetzij aan gestichten of particulieren toebehoorende, zal verboden blijven, en zulks zonder eenige uitzondering, zoo wel ten platten lande, als in de steden, behoudens alleen het begraven op kerkhoven in de gemeenten, welke niet meer dan duizend zielen bevatten. (….) in de steden, dorpen en vlekken van eene bevolking van meer dan duizend zielen op kerkhoven of begraafplaatsen in de bebouwde kom der gemeente gelegen, te doen ophouden, en bij gevolg te bevelen, dat aldaar, vóór het gemelde tijdstip zullen worden aangelegd, eene of meer begraafplaatsen, zulks ten minste 35 of 40 ellen (1 el = 1 meter) afgelegen van de bebouwde kom der gemeenten.’

Een aantal gemeenten blijft nog jaren protesteren tegen het besluit, of weigert gewoon tot uitvoering over te gaan. In Amsterdam werd de eerste Algemene Begraafplaats (de Westerbegraafplaats) pas in 1860 aangelegd. De gemeente Veenendaal gaat echter wel direct over tot uitvoering van het besluit van de koning, en neemt opnieuw contact op met grondeigenaar Johanna Maria Wildeman.

1828: AANKOOP GROND ‘T HEUVELTJE

De nog steeds ‘ongehuwd zonder beroep‘ in Havelte woonachtige mej. Wildeman blijkt ruim 15 jaar later nog steeds genegen het al in 1812 besproken stuk grond te verkopen. Eind 1828 wordt een prijs van 500 gulden overeengekomen. In verhouding tot het inwoneraantal zal de gemeente Stichts Veenendaal (op dat moment ca. 2.000 inwoners) 2/3 deel betalen, en ‘kerspel’ Gelders Veenendaal (ca. 1.000 inwoners) 1/3 deel.

Opmerkelijk is dat waar in veel gemeenten ‘boven de grote rivieren’ de qua geloofsopvattingen dominante Hervormde Staatskerk een eigen ‘Hervormde Begraafplaats’ buiten de bebouwde kom laat aanleggen, er in Veenendaal een ‘Algemene Begraafplaats‘ komt, waar ook plek is voor andersdenkenden. Zodat er niet alleen een begraafplaats komt voor de leden van de Hervormde Staatskerk (alhier meer dan 90% van de bevolking), maar ook voor de getalsmatig veel kleinere minderheden (katholieken, joden, alsmede enkele doopsgezinden en lutheranen.) Het zijn juist deze minderheidsgroepen die pas sinds de machtsovername door de patriotten in 1795 in Nederland een aantal gelijke rechten hadden gekregen. Overigens zal de joodse gemeenschap in Veenendaal vrijwel geen gebruik maken van de begraafplaats. Zij laat haar doden al langer begraven op de joodse begraafplaats in Wageningen, tot het moment (1899) dat er ook in Veenendaal een ‘Israëlitische begraafplaats’ wordt geopend.

TUSSCHEN DE KERK EN DE OUDE MOLEN

In totaal gaat het bij de aankoop van het terrein om zo’n 6.000 m2 grond, gelegen ’tusschen de kerk en de oude Molen’. Om de omschrijving nog preciezer te maken wordt in de koopakte vermeld dat het stuk grond aan de noordzijde grenst aan een terrein dat eigendom is van Abraham Anbeek, aan de oostkant (de huidige Weverij) aan gronden van Jan Isacus Smith (zoon van de net overleden burgemeester Jan Smith) en van Abraham van Creveld, aan de zuidkant aan de ‘Achterkerkscheweg’ en aan de westkant (het huidige Kostverloren) aan een perceel grond van Hermannus van Rennes.

De koopakte wordt namens het gemeentebestuur van Stichts Veenendaal ondertekend door de ‘municipale raden’ B. van Eden en J. van Kessel, en voor het gemeentebestuur van Ede (vertegenwoordigende Gelders Veenendaal) door burgemeester H.T. Prins en zijn gemeentesecretaris. Namens verkoper mw. Johanna Wildeman tekent de ‘fabrikeur en olieslager’ Anthonie van der Poel, die op 30 januari 1829 namens haar verklaart dat zij inmiddels vijfhonderd guldens in contanten heeft ontvangen. Bankrekeningen bestonden toen nog niet. Mevrouw Wildeman laat verder beschrijven dat de graven met de nummers 1 en 2 voor haarzelf worden gereserveerd. Later gaan deze graven alsnog naar haar vertrouwenspersoon Anthonie van der Poel (die behalve fabrikeur en olieslager ook wethouder was). De laatste wordt hier in 1848 in een grafkelder begraven. Op 4 februari 1829 wordt de verkoopakte eindelijk ingeschreven bij de notaris in Amerongen. Zoals te doen gebruikelijk wordt van de verkoopakte tenslotte ook nog een ‘triplicaat‘ (derde afschrift) gemaakt door het hele stuk op 11 maart 1829 over te schrijven ‘ten kantore van de bewaring der Hijpotheken van het Arrondissement Amersfoort’.

1828: VANDALISME OP TERREIN

Omdat er een half jaar voor de ondertekening al een soort van principe-overeenstemming is over de verkoop, begint het gemeentebestuur dan al met de voorbereidingen van de aanbesteding. Op 6 juni 1828 schrijven B & W hiermee haast te willen maken, zodat al vast begonnen kan worden met het egaliseren van het heuvelachtige terrein. Aan de westzijde (thans: Kostverloren, toen nog een in onbruik geraakt zijkanaal dat afwaterde op de Grift (nu: Zandstraat) was sprake van een ‘aanmerkelijke afhelling’, waardoor de aan te leggen begraafplaats een stuk hoger lag dan de laagte ernaast. Dit moest zo snel mogelijk gelijk worden gemaakt, vooral ook omdat het werkvolk in de zomerperiode die volgde erg druk zou zijn ‘op het land’. Voortvarend gaat men aan de slag.

Twee maanden later klaagt het gemeentebestuur over vandalisme op en rond het terrein van de nieuwe begraafplaats. Op 28 augustus 1828 schrijven de Burgemeester en zijn Assessoren (wethouders), dat zij vernomen hebben dat vele volwassen personen en kinderen aan de randen van het inmiddels geëgaliseerde terrein ‘afreupen maken om daarover paden te maken in plaats van eerbied schuldig te zijn’.

VELDWACHTER GAAT EXTRA SURVEILLEREN

De inwoners worden gewaarschuwd: dit kan niet langer worden getolereerd. De ‘dienaar der justitie de veldwachter en de boode der gemeente’ zullen extra gaan surveilleren en zonder extra waarschuwing vooraf een proces-verbaal uitschrijven als deze vorm van vandalisme opnieuw plaats vindt. Het proces-verbaal zal dan direct worden doorgezonden naar de Officier van Justitie in Amersfoort, waarbij de ouders aansprakelijk zullen worden gesteld voor de wandaden van hun kinderen. Op de overtreding wordt een geldboete gezet van ‘omstreeks zes gulden‘, destijds een zeer pittig bedrag, want meer dan het gemiddelde weekloon van een werkman. Wie zulks niet kan betalen, moet een dag de gevangenis in. Met deze waarschuwing keert de rust kennelijk weer. Eind 1828 wordt het terrein geëgaliseerd, zodat in 1829 begonnen kan worden aan de inrichting van het terrein.

1829: AANLEG BEGRAAFPLAATS

April 1829 start de aanbestedingsprocedure waarbij aannemers gevraagd wordt met een prijs te komen voor de volgende werken: ‘het maken en plaatsen van hekken, alsmede het bouwen van een lijkbaarhuisje met daarbij de kosten van de daartoe benodigde materialen’. Het bestek van het plan kan men komen inzien op het gemeentehuis. Daar willen burgemeester W. Westerveld (zijn grafzerk ligt nog altijd op Oude Begraafplaats) en de (katholieke) ‘municipale raad’ J. van Kessel desgevraagd wel een toelichting geven op het plan.

In het bestek wordt uitgebreid omschreven hoe het gemetselde baarhuisje en het hekwerk eruit moeten komen te zien. Zo moet het lijkbaarhuisje worden gebouwd op de ‘voorzeide’ van de begraafplaats (bij de ingang aan de huidige Molenstraat). De lengte wordt zes ellen en acht palmen lang worden, de breedte vier ellen lang en vijf- en twintig duimen buitenwerks. De hoogte wordt bepaald op twee ellen en zes en twintig duimen, aan vier kanten gepakt. Nadat Napoleon eerder het metrieke stelsel had ingevoerd, bleven de oude namen voor lengtematen nog een tijd in zwang: een el was vanaf dat moment een meter, een palm een decimeter, en een duim een centimeter. Een millimeter heette een streep. De afmetingen van het lijkbaarhuisje kwamen daarmee uit op ongeveer 6,80 meter lang, 4,20 meter breed, en 2,26 meter hoog.

De fundamenten zullen worden aangelegd zes en vijftig duimen in den grond, drie stenen breed, eerst twee zandlagen, de derde laag in kalk en de vierde laag te beginnen snijden met een closoor tot een steen toe met welke dikte de muren vervolgens tot de hierboven aangehaalde hoogte van twee ellen zes en twintig duimen boven den grond moeten worden opgemetseld.

Vervolgens volgt een groot aantal nadere regels, onder meer over hoe de bruin te verven deur moet worden gemaakt, welke soorten hout er moeten worden gebruikt (soms ‘greenenhout‘, soms ‘buitenlandsch hout‘). De offerte van de uit te kiezen aannemer moet worden goedgekeurd door de ‘heeren gedeputeerde staten’ uit Utrecht, waarna de aannemer drie maanden de tijd krijgt om het werk klaar te maken’.

Eind mei wordt de aannemer die het werk zal gaan uitvoeren uitgekozen, en een paar maanden later, in oktober 1829, is alles klaar. Ondertussen ontvangt de gemeente Stichts Veenendaal op 5 augustus 1829 een brief van de gedeputeerde Staten van Utrecht, waarin is te lezen dat ‘Zijne Majesteit’ Koning Willem I bij besluit van 10 juli jl. de aankoop van het perceel grond waarop de begraafplaats komt heeft vrijgesteld van 4% overdrachtsbelasting, op voorwaarde dat het perceel ‘ten algemeene nutte zal dienen’. Dat wil hier dus zeggen: het moet dan geen Hervormde, maar een Algemene Begraafplaats worden.

Op het zuidelijk deel van de Oude Begraafplaats aan de Achterkerkstraat is (vrijwel zeker) ook een groot aantal beenderen herbegraven die afkomstig waren van het kerkhof aan de Markt. Dit betreft dus de stoffelijke resten van degenen die eerder (tussen 1566 en 1829) bij of in de Oude Kerk waren begraven.

1830: GRAFREGISTERS

Sinds de ingebruikname van de nieuwe begraafplaats aan de Achterkerkstraat worden alle begraven personen vermeld in een register. Deze registers zijn vrijwel allemaal bewaard gebleven, en zijn te vinden in de archiefkelder van het gemeentehuis. Daar is niet alleen te lezen wie er begraven liggen, maar ook of het gaat om een gewoon graf of een grafkelder. Het overgrote deel van de doden werd begraven zonder gedenksteen. In de 19e eeuw kon slechts een klein deel van de bevolking zo’n grafzerk of grafsteen begraven. In de gemeentelijke registers kunnen we – in sierlijke letters geschreven – lezen dat tot de eersten die vanaf 1830 werden begraven behoorden Rijk de Ruijter, Jan van Schoonhoven, Wessel Hiensch, Jan van Eden en Wulphert van Ginkel. De laatste was niet alleen schoolmeester en koster geweest, maar ook de eerste gemeentesecretaris, nadat Stichts Veenendaal in 1795 een zelfstandige gemeente was geworden. Tussen 1830 en 1840 overlijden er in Veenendaal jaarlijks zo’n 60 personen (op een bevolking van ca. 3.000 inwoners).

1840: HOGE STERFTECIJFERS

Wie de grafregisters van midden 19e eeuw doorleest ziet dat er onder de overledenen heel veel kinderen waren. Door het lage niveau van de gezondheidszorg was kindersterfte toen een hele normale zaak. De hoge sterftecijfers golden overigens niet in Veenendaal, maar waren in het hele land gebruikelijk.

Ongeveer een kwart van de kinderen overleed als baby, nog voor hun 1e verjaardag. Nog eens een kwart overleed als kind of tiener. Slechts 18% van de bevolking werd 65 jaar of ouder. Dat is tegenwoordig ruim 80%. Wie hier meer over wil lezen verwijzen we naar de link van de Bevolkingsatlas van Nederland, demografische ontwikkelingen van 1850 tot heden: https://publ.nidi.nl/output/2003/nidi-2003-bevolkingsatlas.pdf (let op, download kan even duren).

Ook voor wie eenmaal wat ouder was, kon de dood dus altijd plotseling nabij zijn. Allerlei ziektes en epidemieën (longontstekingen, tuberculose e.d.) eisten voortdurend hun tol, niet alleen onder de zeer armoedige en slecht gehuisveste arbeidersbevolking, maar ook onder de kleine groep die werd gerekend tot de ‘middenstand’. Met de hygiëne was het slecht gesteld. Riolering bestond nog niet, zodat veel vuil en ontlasting rechtstreeks werd geloosd in het water van de toen nog open griften en kanalen. In het vervuilde water waren de ratten doorgaans kind aan huis. Vanaf de Zandstraat werd het vieze en meestal stinkende water via de Grift (langs Scherpenzeel en Amersfoort) afgevoerd naar het IJsselmeer. In 1848 zal het vervuilde water leiden tot een enorme cholera-uitbraak.

1848: CHOLERA-EPIDEMIE

Besmetting met het choleravirus was meestal het gevolg van het drinken van verontreinigd water.

Zoals de wereld van nu onlangs te kampen had met het agressieve ‘coronavirus‘, kwam in 1832 het uit India afkomstige choleravirus Nederland binnen. De oude naam voor deze ziekte was ‘braakloop‘: de zieke braakte gal en had daarnaast vreselijk last van diarree en uitdroging. Het Nederlandse woord ‘gal’ is dan ook afgeleid van het woord ‘çholera’.

Besmettingen vonden meestal plaats door het drinken van verontreinigd drinkwater. Schoon water uit de kraan bestond nog niet. Na een eerste epidemie-uitbraak in 1832 leek de ziekte kort daarna enigszins op zijn retour. Maar in 1848 en 1849 slaat de cholera opnieuw toe. In Veenendaal sterven in 1848 een bovengemiddeld groot aantal mensen (190), en een jaar later is het met 153 doden opnieuw erg druk op de Oude Begraafplaats. Ook in de overbevolkte krottenwijken van de waterrijke grote steden (Amsterdam, Rotterdam, Utrecht) was de cholerasterfte enorm. De Amsterdamse uitdrukking ‘krijg de kolere‘ herinnert nog altijd aan de gevaarlijke virusziekte.

1855: VEENENDAAL ONDER WATER

Begin 1855 is het bijster koud in ons land. Koning Winter slaat toe met extreem lage temperaturen. Alles bevriest. Rond 1 maart valt de dooi in en begint de waterstand in de grote rivieren snel te stijgen als gevolg van smeltende sneeuw en ijs, dat vanuit Duitsland (‘Hochwasser‘) deze kant op stroomt. Elke dag kruipt het water verder omhoog. Het waterschapsbestuur van het zuidelijke deel van de Gelderse Vallei doet er alles aan om de cruciale Grebbedijk tussen de Grebbeberg en de Wageningense Nude dicht te houden. Met man en macht zijn vele tientallen mannen bezig met het versterken van de dijk.

Uiteindelijk zonder succes. De smeltende ijsplaten op de Rijn gaan kruien en vormen ijsdammen, die verhinderen dat het water snel kan doorstromen richting zee. Het water stijgt hierdoor steeds verder. Op 5 maart ’s middags om 15.30 uur breekt de Grebbedijk door en stroomt het water via het Binnenveld en het buurtschap Achterberg noordwaarts de Gelderse Vallei binnen. In de Oude Kerk wordt de klok geluid. Het water komt! Vier uur later stroomt het eerste water Veenendaal binnen aan het Benedeneind, bij het huidige Veenendaal-Oost. Een deel van de inwoners verlaat direct huis en haard om naar hoger gelegen gebieden te vluchten. Via de bossen van Prattenburg trekt men naar naar Rhenen en Amerongen. Inwoners van Gelders Veenendaal vluchten richting Ede. Andere besluiten in afwachting van nadere hulp met hun huisraad op zolder te gaan bivakkeren. Veel bewoners van het centrum van het dorp gaan naar de Oude Kerk op de Markt, die door haar ligging op een heuvel droog blijft. Twee dagen later, op 7 maart, komt Koning Willen III vanuit Utrecht deze kant op. Zijn trein stopt ter hoogte van Overberg (nabij de Emmikhuizerberg), alwaar hij zich met een (platte) aak verder laat rondleiden door het getroffen gebied. Mede op voorstel van de Commissaris van de Koningin in Utrecht wordt besloten om een ‘Commissie belast met de verpleging van de noodlijdenden in Veenendaal’ op te richten die de dorpelingen gaat helpen en tegelijk in het hele land geld gaat inzamelen. Op 11 maart worden zo’n 450 van de meest armlastige Veenendalers op uitnodiging van de stad Utrecht overgebracht naar de Geertekerk in die stad, nog altijd te vinden langs de Catharijnesingel aldaar. Pas half april zullen zij weer terugkeren in het dorp.

De overstroming zal behalve heel veel schade aan de woningen, de nodige levens opeisen. Elf mensen verdrinken. Op 8 maart wil Gerrit van Wijk met zijn vrouw, 7 kinderen en z’n schoonvader met een aak zuidwaarts naar droog gebied varen, richting Prattenburg/Amerongen, waar zijn schoonouders wonen. Op de Kerkewijk, ter hoogte van de de huidige Stationssingel, slaat de boot om. Van Wijk, weet zich met vrouw en 2 kinderen eerst vast te grijpen aan een boomtak, terwijl hij zijn schoonvader en 2 andere kinderen in het kolkende water ziet verdwijnen. Uiteindelijk zijn de golven zo sterk dat hij eerst zijn vrouw en tenslotte ook de 2 kinderen moet loslaten. Ook zij verdrinken. De de stoffelijke overschotten van de familie zullen later worden begraven op de Oude Begraafplaats.

11 MENSEN VERDRINKEN

Twee weken later, op 21 maart 1855, verdrinken nog eens 5 mensen als de landbouwer Cornelis van de Zandschulp zijn koeien per aak wil overvaren naar de inmiddels weer drooggevallen boerderij Groot-Ruisseveen (Veenendaal-West). Alle slachtoffers zijn mannen die door de boer gevraagd zijn om te helpen bij dit niet-alledaagse transport. Ook hier gaat het verkeerd en slaat de boot om. Kort daarna worden hun namen geregistreerd in de opgemaakte overlijdensakten: Roelof van Hal (54 jaar, wiens moeder heette Roelia van ’t Ruiseveen), Hendrik van de Heuvel (50 jaar), Cornelis van der Meijden (48 jaar) en zijn zonen Jacob (16 jaar) en Cornelis van der Meijden (14 jaar). Hun lichamen worden ter aarde besteld op de Oude Begraafplaats.

Honderd jaar later, in 1955, is op de plek waar 6 leden van de familie van Wijk verdronken, aan de Stationssingel, een eenvoudig monument opgericht dat herinnert aan de watersnoodramp. In 2005 is het monument vernieuwd, een schenking van steenhouwerij Buddingh. Op de plaquette zijn de namen aangebracht van alle in 1855 verdronken Veenendalers.

1869: GRILLIGE BEUKENRIJ WAS OOIT EEN HEG

Op 10 Juni 1869 antwoordt de gemeente Veenendaal op een aantal door Gedeputeerde Staten gestelde vragen omtrent de tegenwoordige toestand der begraafplaats. Veenendaal antwoord op de vraag of de begraafplaats afgesloten is:

De afsluiting geschiedt door eene digt begroeide beukenhaag die nog niet ten volle de hoogte van twee meter bereikt heeft, doch in een volgend jaar de vereischte hoogte zal hebben’.

Sinds de begraafplaats begin 1948 gesloten werd verklaard gaf de gemeente Veenendaal weinig geld meer uit aan onderhoud en zo kon het gebeuren dat de beukenhaag die u aantreft langs de huidige Weverij niet langer op twee meter hoogte werd afgeknipt, maar  al snel uitgroeide tot de grillige bomenrij die er momenteel staat.

1872: HEROPENING KIST NA DOODSLAG

Op 6 februari 1872 wordt op het gemeentehuis de dood gemeld van de jonge arbeider Salomon Wever. De geneeskundige die het lijk heeft geïnspecteerd zegt ‘dat hem de oorzaak des doods zeer duister is’. Is er sprake geweest van doodslag? De arts stelt dat er sprake kan zijn van ‘interne verwondingen’ waaraan Salomon overleden kan zijn, ‘ofschoon hij niets met zekerheid kan zeggen zonder schouw’.

Burgemeester H. van der Poel twijfelt of hij wel vergunning kan geven om de jongeman te begraven op de Oude Begraafplaats, en vraagt de rechter-commissaris in Amersfoort om advies en toestemming. Die vindt dat eerst goed moet worden uitgezocht wat er in de periode voorafgaande aan het overlijden is gebeurd. Er wordt een diepgravend onderzoek ingesteld.

De hele zaak begint 5 maanden eerder als op de avond van zondag 10 september 1871 de 21-jarige fabrieksarbeider Salomon Wever besluit om met zijn 22-jarige vriendin Johanna van Nellestijn wat vertier te gaan zoeken. Net als hijzelf werkt Johanna ‘op de fabriek’. De volgende dag moeten beiden weer vroeg uit de veren om naar hun werk te gaan. Rond 1870 werd er in de fabrieken nog zes dagen per week 12 uur lang gewerkt. Alleen de zondag was een vrije dag.

VECHTPARTIJ

Het Verlaat (ca. 1900), met aan het eind het huidige Zwaaiplein. De linkerkant behoorde tot Stichts Veenendaal, de rechterkant was ‘Geldersch Veenendaal’ (gemeente Ede).

Salomon Wever zelf woont in Stichts-Veenendaal, net als Johanna zelf. Ze is pas kort daarvoor met haar ouders vanuit Rhenen in Veenendaal komen wonen. Johanna is de oudste dochter uit een eenvoudig arbeidersgezin waar uiteindelijk 13 kinderen ter wereld zullen komen. Rond half 9 ’s avonds stappen Salomon en Johanna samen het café van Evert van Veldhuizen binnen, dat aan de Gelderse kant van Veenendaal is te vinden (nu: omgeving Verlaat/ Prins Bernhardlaan). Al snel komt het tot een handgemeen. Wie er begonnen is blijft onduidelijk, al hoewel de ouders van Salomon later zullen verklaren dat hun zoon een ‘twistziek’ persoon is, die wel vaker in een vechtpartij belandde. Geen makkelijke jongen dus. Het handgemeen mondt binnen enkele minuten uit in een enorme knokpartij. Met een grote hoofdwond komt Salomon een uur later bloedend thuis.

AANGIFTE

De volgende dag gaan Salomon en Johanna naar de burgemeester van Stichts Veenendaal om zich erover te beklagen dat zij beiden de vorige avond erg zijn geslagen en mishandeld en tevens zijn bedreigd ‘met het blanke mes’ . Dit alles in de herberg van Evert van Veldhuizen, en daarna ook nog eens buiten, op straat. Zij vertellen er direct bij wie volgens hen de daders waren: Reinier van Ravenswaaij en Gerrit van de Kraats, beidende wonende in Gelders-Veenendaal, en verder Aris Alberti uit Stichts-Veenendaal en tenslotte ene Willem van Ginkel, waarvan ze niet weten waar deze precies woont. Tevens noemen zij de namen van enkele getuigen die erbij aanwezig waren: Geertruida van Kooten, Herman van Ingen, Aalbert van Dolderen en zekere Sijme ‘wier naam zij niet goed weten’. Salomon en Johanna leggen de eed af en verklaren ‘niets anders dan de waarheid te hebben gesproken’. De verklaring wordt door het stel niet ondertekend, om reden dat ze verklaren niet te kunnen schrijven.

GETUIGENVERKLARINGEN

Een paar dagen later, op 14 september 1871, roept burgemeester H.G. van der Poel de genoemde getuigen op om naar het gemeentehuis te komen om een verklaring af te leggen over het gebeurde. De eerste die ondervraagd wordt is de 21-jarige fabrieksarbeidster Geertruida van Kooten, die verklaart de zondag ervoor om half 9 aanwezig te zijn geweest in de herberg van Evert van Veldhuizen toen Salomon en Johanna binnen kwamen. Zij verklaart als volgt:

Hoe het aankwam weet ik niet, maar ze waren nauwelijks binnen of sommige der daar aanwezigen grepen Salomon Wevers aan en die heb ik gekend als Gerrit Wesselo, Reinier van Ravenswaaij, Gerrit van de Kraats en nog meer welke ik niet bij name ken. Alle sloegen tegelijk op Salomon Wevers in’.

Daarna verplaatste de vechtpartij zich naar buiten, waar Wevers tenslotte op de grond lag.

Ik ben met Salomon en Johanna op huis aan gegaan. Daarna is er niets weder gebeurd. Ik niet gezien dat er gesneden is, wel dat Gerrit van de Kraats met het blanke mes in de hand liep’.

STOELPOOT

Even later verschijnt de volgende getuige voor de burgemeester, de 19-jarige fabrieksarbeider Herbert van Ingen. Deze had gezien dat Salomon Wevers bloedde aan zijn gezicht, waarop Van de Kraats, Ravenswaaij en Wesselo en ‘nog anderen die ik niet kende’ om hem heen zijn gaan staan. Waarop Wevers Ravenswaaij een klap gaf. ‘Daarna waren allen Salomon Wevers te lijf gegaan. De kastelein had Wevers toen uit de deur gezet’. En verder: ‘Ik heb gezien dat Gerrit Wesseloo een stoelpoot in de hand had en Gerrit van de Kraats het blanke mes. Ik heb niet gezien dat hij er iets mee gedaan heeft’.

Daarna verschijnt een derde getuige voor de burgemeester, de 18-jarige fabrieksarbeider Aalbert van Dolderen. Deze verklaarde dat er ‘veel volk om Wevers en Johanna stond’ en dat vervolgens Gerrit Wesseloo hem met een stoelpoot tegen het hoofd had geslagen, waarop Wevers uit de herberg werd gesmeten. ‘Meer anderen hebben hem geslagen, maar die ken ik niet met name.’ De vierde getuige is de 24-jarige koopman Aris Alberti, die slechts verklaart dat hij rond half 10 ’s avonds in de herberg van Veldhuizen was gekomen, en zelve ‘niets van het voorval had gezien’. Salomon had deze Aris eerder als mededader aangewezen, maar Aris zelf verklaart dus pas om half 10 te zijn binnengekomen in het café, en alleen gehoord te hebben over de vechtpartij.

DOSSIER VERDWIJNT IN DE KAST

Wat er daarna gebeurt, zal maanden later tot grote problemen leiden. Het dossier over de kwestie wordt niet doorgezonden naar de rechter in Amersfoort, maar verdwijnt in een kast van het Veenendaalse gemeentehuis – zonder dat er verdere actie wordt ondernomen. Hierbij speelt niet alleen mee dat Salomon – met op zijn hoofd een grote open wond – de volgende dag weer gewoon naar zijn werk gaat, maar vooral dat hij even later zelf besluit om geen officiële aangifte bij de rechter in te dienen. De burgemeester had hem erop gewezen dat hij na het indienen van een officiële klacht de kans liep zelf bestraft te worden. Waarna Salomon toch maar besluit de aanklacht in te trekken.

EEN ZEER DUISTERE DOOD

Het dossier verdwijnt dus in een lade van een kast op het gemeentehuis. Tot 5 maanden later, als op 6 februari 1872, Salomon Wever om onverklaarbare redenen plotseling overlijdt, en de lokale geneesheer verklaart dat de oorzaak des doods ‘zeer duister was’. De burgemeester begint dan te twijfelen aan de juistheid van zijn eerdere handelen en verzendt de volgende dag een ‘tellegram’ naar rechter-commissaris Van Persin in Amersfoort met de vraag of hij – gelet op de opmerking van de geneesheer – toestemming kan geven om Salomon Wever te begraven.

De rechter verklaart per kerende post precies te willen weten of alles gegaan is volgens de geldende procedures. Hij wil een verslag van de lijkschouwing hebben. Op 8 februari ondertekenen de beide lokale geneesheren Dr. T. van Braes van Dort en J. Berkhout samen met rijksveldwachter Maas van der Flier en gemeenteveldwachter Jan Busser dat – na een tweede gerechtelijke schouw – het lijk van Salomon Wever ‘weder in de doodskist is gelegd’ en dat de kist vervolgens ‘is dichtgeschroefd en daarna is verzegeld door ene band kruisgewijze om die kist te brengen en de beide einden dier banden te verzegelen met het zegel der gemeente’. Met andere woorden: niemand kan de kist vanaf nu nog openen.

De volgende dag, op 9 februari 1872, wordt het proces-verbaal van de lijkschouwing naar Amersfoort gezonden. De burgemeester vraagt hierbij opnieuw om toestemming (‘consent’) om het lijk te mogen begraven. Op verzoek van de familie heeft de burgemeester het lijk dan al overlaten brengen van het sterfhuis naar ‘het lijkenhuis’ op de begraafplaats. Nog een dag later, op 10 februari, is de rechter-commissaris er van overtuigd dat alles naar wens is verlopen en verleent hij toestemming om het lijk te begraven.

De zaak lijkt hiermee tot geruststelling van burgemeester Van der Poel te zijn afgedaan, en het lijk van Salomon kan worden begraven. Een maand later – medio maart 1872 – krijgt de zaak echter een voor de burgemeester vervelend vervolg als de Officier van Justitie in Amersfoort zich er mee gaat bemoeien. Deze heeft ondertussen alle gemeentelijke stukken met betrekking tot de dood van Salomon Wever opgevraagd, inclusief de eerder in de gemeentelijke kast gelegde verklaringen over de vechtpartij in het café van Evert van Veldhuizen op 10 september 1871. Bovendien heeft de Officier van Justitie al deze stukken ook doorgestuurd naar zijn collega in Arnhem, het arrondissement waar de vechtpartij (in Gelders-Veenendaal, Ede) heeft plaatsgevonden. Waarom is ‘Arnhem’ niet eerder op de hoogte gesteld van deze zaak?

NALATIG

Na het hele dossier te hebben doorgenomen schrijft de Officier van Justitie in Arnhem aan zijn collega in Amersfoort een vernietigende brief over het optreden van de Veenendaalse burgemeester ter zake. Citaat:

Het is ten eene male onbegrijpelijk, waarom de burgemeester de door hem opgemaakte verbalen over de vechtpartij terzijde heeft gelegd en niet aan u heeft doorgezonden, noch aan zijn ambtsgenoot in Ede’.

De Arnhemse Officier van Justitie laat het verder aan zijn collega in Amersfoort over of hij de Veenendaalse burgemeester zal onderhouden over zijn nalatigheid, en of er tot vervolging van de daders van de vechtpartij moet worden over gegaan. Aan het eind van zijn brief schrijft hij voorts: ‘Ook de rijksveldwachter Maas van den Flier, die van het begin af aan met den geheele toedragt der zaak bekend was heeft onbegrijpelijk zorgeloos gehandeld’.

De Veenendaalse burgemeester wordt vervolgens inderdaad ter verantwoording geroepen, maar verdedigt zichzelf op 17 maart in een brief aan de Officier van Justitie in Amersfoort, waarin hij schrijft dat zijn geheugen hem in de steek had gelaten: ‘Het was mij ontgaan dat ik tijdens het voorgevallene met Wevers proces-verbaal had opgemaakt. Ten gevolge van de missive heb ik gezocht, en bijgaand proces-verbaal (over de vechtpartij) gevonden’. Hij zegt na de aangifte van de vechtpartij tegen Salomon Wever te hebben gezegd dat de laatste door het indienen van een officiële aanklacht zelf kans maakte bestraft te worden, en hem tijd had gelaten hierover na te denken. ‘Waarop deze was vertrokken en niet was teruggekomen. Ik verkeerde dus in de veronderstelling en ik geloof terecht, dat Wever de zaak wilde laten rusten’. Vervolgens schrijft de burgemeester dat hij zich kan vinden in de aanmerkingen van de Officier van Justitie in Arnhem. Hij vervolgt:

Zo moet ik echter tot mijne verontschuldiging aanvoeren , dat het hele geval zich buiten mijne gemeente heeft plaats gehad. Alleen, de klager woonde hier (in Stichts-Veenendaal ), en die scheen zelve geen verdere vervolging te begeren. Waarom ik ook er geen bezwaar in zag deze zaak te laten rusten, te meer, daar ik het beschouwde als een gewone vechterij. Welke in en bij de kroeg van E. van Veldhuizen zoo dikwerf voorvallen’.

Als de burgemeester had geweten dat Wever een paar maanden later zou komen te overlijden, vrijwel zeker vanwege de harde klappen die hem een paar maanden daarvoor in het café met een stoelpoot waren toegebracht, dan had hij natuurlijk anders gehandeld. ‘Maar wie zou dat? Wevers is des maandags na de vechtpartij weer aan het werk gegaan een heeft zijn gedrag er ook niet op verbeterd. Nog omstreeks december j.l. moet hij ’s nachts nog gevochten hebben’. Hij beëindigt zijn brief met de opmerking dat de eerder als vechtersbaas genoemde Willem van Ginkel in werkelijkheid Willem van den Heuvel heette en uit Gelders-Veenendaal afkomstig was.

Met het antwoord van de burgemeester lijkt de zaak te zijn afgedaan. Tot vervolging van de vechtersbazen wordt niet overgegaan. Salomon Wevers is enkele weken daarvoor al begraven op de Oude Begraafplaats aan de Achterkerkstraat, zonder dat een gedenksteen aan hem herinnert. De vriendin die in zijn gezelschap was tijdens de fatale vechtpartij, de fabrieksarbeidster Johanna van Nellestijn krijgt ruim een jaar later als ongehuwde moeder een levenloos kind. Nog een jaar later, eind 1874, trouwt zij met de 23-jarige arbeider Hendrik de Vree. Het jonge stel krijgt in de jaren er na kort na elkaar 6 kinderen, waarvan er 3 levenloos worden geboren. Een paar dagen na de geboorte van het laatste kind, op 2 februari 1882, sterft Johanna zelf ten gevolge van de bevalling. Ze is dan 32 jaar oud. Vier dagen later sterft ook haar dan 3 weken oude baby Cornelia. Johanna van Nellestijn wordt zonder gedenksteen begraven op de Oude Begraafplaats, net als 5 van haar 7 kinderen. Weduwnaar Hendrik de Vree verhuist kort daarna met z’n beide dochtertjes van 2 en 5 jaar naar Amsterdam, met de bedoeling een nieuw leven op te bouwen in de grote stad.

1874: LIJKENHUISJE VOLDOET NIET

Op 15 Augustus 1874 krijgt het gemeentebestuur van Veenendaal een brief van de Gedeputeerde Staten van Utrecht met de volgende inhoud:

De Commissie uit ons college, belast met de inspectie omtrent de lijkenhuizen op de begraafplaatsen in de gemeenten dezer provincie heeft ons medegedeeld, dat het in Uwe gemeente bestaande lijkenhuis (gebouwd in 1829) eigentlijk is een bewaarplaats voor de lijkbaren en niet voldoet aan onze aanschrijving bij provinciaal blad nr 93 van 1873. Naar aanleiding daarvan hebben wij de eer u mede te deelen, dat met zeer geringe onkosten de bewaarplaats tot lijkenhuis is in te rigten, en wenschen wij dat eene andere gelegenheid worde daargesteld tot berging van de voorwerpen, bij het begraven noodzakelijk. Wij verzoeken U ons binnen 4 weken mede te deelen, wat door U in deze zal zijn verrigt.

Op 24 augustus 1874 reageert Veenendaal al met het voorstel om een afdak tegen het gebouw te plaatsen waaronder de voorwerpen die thans in het gebouw liggen gelegd kunnen worden. Tevens zal men een lichtraam in het gebouw aanbrengen.

1880: VERVOER NAAR DE BEGRAAFPLAATS

Een 19e eeuwse 4-persoons lijkbaar .

Waar het vervoer van een lijkkist naar de begraafplaats tegenwoordig meestal gebeurt met een lijkauto, gebeurde dat in de 19e eeuw nog vaak gewoon lopend. Daarbij werd gebruik gemaakt van een draagberrie, ook wel een lijkbaar genoemd. Dit was een houten plateau van ca. 2 meter lang, waarop de kist kon worden gezet. Aan de voor- en achterkant was zo’n lijkbaar voorzien van 4 poten. Aan de zijkant waren soms extra draagbomen bevestigd, zodat de kist dan door meer dan 4 mannen kon worden gedragen.

Wie van verder moest komen vervoerde de kist met het lijk ook wel op een platte handkar op 2 wielen of op een hoogwielige boerenkar met een paard ervoor. In beide gevallen liep de familie er achteraan, altijd in het zwart gekleed. In het destijds waterrijke Veenendaal kwam vervoer per aak ook voor, vooral door degenen die op een flinke afstand van de dorpskern woonden. Omdat de route van de kerk op de Markt naar de oude begraafplaats meestal over de Achterkerkstraat leidde zagen de bewoners van deze straat elke week wel één of twee begrafenisstoeten voorbij komen. Gemiddeld werden er in de 19e eeuw in Veenendaal zo’n 75 mensen per jaar begraven.

De Achterkerkstraat ca. 1900, gezien van west naar oost. Linksboven is nog net het torentje van de kerk op de Markt te zien.

Eind 19e eeuw begint de welvaart en de koopkracht van de mensen langzaam toe te nemen. Dit komt niet alleen door allerlei verbeteringen in productiemethodes (betere en snellere machines, beter gereedschap e.d.), maar ook door de nieuwe mogelijkheden om goederen sneller van over langere afstanden te vervoeren. Eerst door het graven van scheepvaartkanalen, later ook door de aanleg van een fijnmazig spoorwegnet. Al in 1845 wordt langs station Veenendaal-De Klomp de spoorlijn Utrecht-Arnhem geopend, in 1886 krijgt Veenendaal een 2e station, aan de nieuwe spoorlijn Amsterdam-Hilversum-Amersfoort-Veenendaal-Rhenen-Kesteren-Nijmegen-Kleef-Keulen. Met het voorzichtig toenemen van de welvaart kwamen voor het lijkenvervoer rond 1900 ook de rouwkoetsen in zwang, getrokken door enkele zwarte paarden. Deze konden gehuurd worden bij de plaatselijke stalhouders. Hoe luxe alles eruit zag, was afhankelijk van de portemonnee van de familie. Rond 1930 worden zwarte lijkauto’s steeds meer gangbaar.

1916: 19 PERSONEN IN ÉÉN GRAF

Op de oude begraafplaats werden doorgaans meer personen dan in één graf begraven dan tegenwoordig gebeurt. Zo is in de gemeentelijke grafregisters te lezen dat in ‘Graf nr. 77‘ bij elkaar maar liefst 19 overledenen begraven. In dit graf, dat op naam stond van Klaas de Waal werden in een periode tussen 1850 en 1916 de volgende familieleden begraven:

  • In 1850 Klaas de Waal zelf;
  • In 1851 Klaas Bruis en Christina Bruis (kinderen);
  • In 1854 Klaas de Waal, Trijntje van de Vendel, Trijntje de Waal en Neeltje Bruis (kinderen van Klaas de Waal sr.);
  • In 1860 twee doodgeboren kinderen van  De Waal;
  • In 1861 een doodgeboren kind van Jan Roelofsen;
  • In 1870 Catharina de Waal (13 jaar);
  • In 1873 Klaas de Waal (84 jaren) en Hendrik Bruis (24 jaren);
  • In 1878 Dirk Janse Bruijs (65 jaren);
  • In 1886 Jan Roelofsen uit de Haspel (73 jaar);
  • In 1900 Catharina Bos (68 jaar);
  • In 1912 Klaas Bos (47 jaar);
  • In 1915 Clasina Bos (2 jaar);
  • In 1916 Hermanus Bos (77 jaar). 

Voor de genealogen onder de lezers: de oma van onze vrijwilliger Aart Aalbers was Gijsbertha Roelofsen, die op haar beurt een kleindochter was van de in 1886 begraven Jan Roelofsen. Diens schoonvader was Klaas de Waal, die de eerste was die in ‘Graf nr. 77’ ter aarde werd gesteld.

Foto: Molenstraat 1910, gezien vanuit het westen. Ten tijde van de opening van de begraafplaats in 1829 stond er nog alleen een molen aan deze weg. In de tweede helft van de 19e eeuw worden ook hier kleine arbeiderswoningen gebouwd.

1918: OPSTOOTJE BIJ BEGRAFENIS

Het was op 20 november 1918 dat de rust rond de oude begraafplaats wreed werd verstoord. Als een lopend vuurtje ging het gerucht door Veenendaal dat er een begrafenis zou plaatsvinden, waarbij een orkest zou optreden. Muziek op het kerkhof was in Veenendaal nog nooit vertoond. Een groot aantal aanhangers van het ‘zwaardere’ calvinistische deel van de bevolking was dan ook van mening dat dit niet mocht gebeuren. In grote getale trok men op de bewuste woensdag naar de begraafplaats aan de Achterkerkstraat en wachtte daar zwijgend de rouwstoet van de 26-jarige Cornelia Boers-van de Pol op.

Deze Cornelia was overleden aan de Spaanse griep (‘de coronagriep van een eeuw geleden’). Ook in Veenendaal eiste de ziekte vele slachtoffers. In Nederland werd eind 1918 ongeveer de helft van de bevolking ziek als gevolg van de Spaanse griep. In de provincie Drente overleed maar liefst 10% van de bevolking aan deze virusziekte, waartegen de medische stand niet was opgewassen. Wereldwijd stierven 50 – 100 miljoen mensen aan de ziekte.

De eerste die achter de kist met het lijk van Cornelia richting begraafplaats liep was uiteraard haar echtgenoot, de nog jonge 25-jarige Dirk Boers, die zich tijdens de begrafenis erg zwak voelde omdat hij zelf nog herstellende was van de Spaanse griep. Dirk en Cornelia waren nog maar net gehuwd. Dirk was van huis uit lid van de Hersteld Apostolische Zendinggemeente in de Eenheid der Apostelen, een veel ‘lichter’ kerkgenootschap. De familie van Cornelia was Nederlands Hervormd, en dat betekende in het Veenendaal van toen dat men dan automatisch lid was van de Gereformeerde Bond binnen de Hervormde Kerk, in 1906 opgericht als behoudende vleugel van de Hervormde Kerk. Tot de oprichters behoorden onder meer de Veenendaalse burgemeester H.A. van de Westeringh, de eveneens uit Veenendaal afkomstige dominee M. Jongebreur en de rechtzinnige Utrechtse theoloog Prof. Dr. H. Visscher. De laatste 2 waren prominente leden van de ARP (de Anti-Revolutionaire Partij) van Dr. A. Kuijper, waarnaar later in Veenendaal een straat vernoemd zou worden.

MANDOLINESPELERS

Het jonge stel had met elkaar afgesproken dat beiden hun eigen geloof zouden houden. Maar toen ze eenmaal gehuwd waren ging Cornelia geheel uit eigen wil met Dirk mee naar de kerk en dat viel bij haar familie niet in goede aarde. Dit laatste zal ertoe hebben bijgedragen om een dergelijke begrafenis waar een orkest optrad niet te tolereren. Wie het ‘opstootje’ georganiseerd heeft is onbekend maar de ‘demonstranten’ spraken met elkaar af dat zodra het orkestje zou gaan spelen dan de menigte buiten het hek een psalmvers zou aanheffen zodat het orkest werd overstemd. De rouwstoet met weduwnaar en aannemer Dirk Boers naderde en kon ternauwernood tussen al de demonstranten door de begraafplaats betreden. En hoewel het geen fanfareorkest betrof maar een groepje mandolinespelers met een klein zangkoor waarvan enkele uit Utrecht kwamen, werd toen tijdens de begrafenisceremonie de muziek begon te spelen door de demonstranten direct een psalmvers ingezet.

Inmiddels was ook de politie gearriveerd, maar die kreeg het niet voor elkaar om de rust te laten terugkeren omdat overal mensen stonden. De nabestaanden vertrokken na de teraardebestelling weer naar het sterfhuis van Cornelia aan de Zandstraat en aldaar aangekomen speelde het mandolineorkest alsnog de voorgenomen muziek.

Dirk is enige tijd later hertrouwd en wel met Janna Aalbers uit Utrecht en ze hebben samen nog 5 kinderen gekregen. Ook deze vrouw stierf in 1944 op jonge leeftijd. Korte tijd later huwde Dirk voor de derde maal. Zijn derde echtgenote was Tonia Anbeek van der Meijden uit Gelders Veenendaal en bij haar kreeg hij z’n zesde kind. Uiteindelijk zou Dirk Boers in 1983 op 90-jarige leeftijd overlijden.

Foto: De Oude Begraafplaats rond 1930, met tussen de paaltjes een ‘graftrommel’. Dit was een metalen trommel met daarop een glazen plaat, waaronder een kleurrijk beschilderde, meestal zinken grafkrans was aangebracht. Grafkransen waren tussen 1860 en 1930 in heel Europa een veel toegepaste ‘grafdecoratie’. Achter de beukenhaag zijn de daken van een aantal woningen aan het Kostverloren te zien.

1919: BEGRAAFPLAATS GESLOTEN VERKLAARD

Op 30 mei 1919 besluit de gemeenteraad om de oude begraafplaats gesloten te verklaren voor nieuwe graven. Voor wie al een eigen graf bezit geldt vanaf nu dat er vooralsnog (nog) wel mag worden ‘bijgezet’ in familiegraven. Dat ‘bijzetten’ gebeurt in de jaren ’20 en ’30 nog af en toe. Hierbij wordt een graf door de doodgraver heropend, waarna er alsnog een lijkkist aan de aarde wordt toevertrouwd. In de meeste gevallen gaat het om echtgenoten(s) van personen die op dezelfde plek als hun man of vrouw willen worden begraven. Trouw tot in de dood.

BEZWAREN

Nadat in 1947 wordt geconstateerd dat hiervan in tientallen jaren slechts sporadisch gebruik is gemaakt, besluit de gemeente Veenendaal na overleg met de gemeente Ede (1/3 deel van Veenendaal maakte nog altijd deel uit van ‘Geldersch Veenendaal’) op 1 januari 1948 de begraafplaats te sluiten. Hetgeen bijna direct tot protesten leidt. Het college neemt echter op 17 november 1947 een krachtdadig besluit en enkele weken later is de begraafplaats reeds voorgoed gesloten.

Maar daar is niet iedereen het mee eens. Barend H. de Leeuw van Hoofdstraat 74 stapt reeds op 22 november 1947 naar het college van B &W met het verzoek om bij zijn dood toch bij zijn vrouw in het graf begraven te mogen worden. De gemeenteraad besluit echter het advies van het college op te volgen en de begraafplaats niet alsnog weer open te stellen. Enkele families laten het er niet bij zitten en sturen velen brieven om de overheid te proberen te overtuigen dat men alsnog op de oude begraafplaats bij hun familie begraven wenst te worden. Slechts vijf families maken van de door de gemeente geboden gelegenheid gebruik om de stoffelijke overschotten met de gedenkstenen over te brengen naar de begraafplaats aan de Munnikenweg.

1947: SPELEND KIND IN GRAF

Het toegangshek van de begraafplaats aan de Molenstraat, met het in 1947 geplaatste gaashek dat nieuwsgierigen op afstand moest houden. (Foto: archief Gem. Veenendaal)

De provincie Utrecht dringt er in 1947 op aan om de nu gesloten begraafplaats goed af te schermen, waarop de gemeente de provincie per brief antwoord: ‘De begraafplaats ligt inderdaad in een volksbuurt. De begraafplaats zal echter geen speelplaats voor kinderen worden, omdat het voor hen totaal onmogelijk is hierop te komen. De gemeenteraad heeft crediet verleend voor het maken van een afrastering van betonpalen, waartegen harmonicagaas ter hoogte van 1.75 meter en waarboven drie prikkeldraden‘.

Echter, de tand des tijds doet ook hier zijn werk en na verloop van een aantal jaren kruipen de kinderen uit de buurt nogal eens door en over het hek en spelen ze wegkruipertje tussen de struiken en gedenkstenen op de oude begraafplaats. Zo gebeurt het op een keer dat er een hulpgeroep wordt gehoord. Spelende kinderen snellen erop af en vinden hun speelkameraadje in een gapend gat. Een grafkelder was ingestort en de jongen is erin getuimeld. Later heeft de gemeente de graven en de grafkelders aangevuld met aarde.

1947: MEJUFFROUW VAN WOUDENBERG SCHRIJFT EEN BRIEF

De in 1869 geboren mej. Hendrika Johanna van Woudenberg haalt op late leeftijd werkelijk alles uit de kast om toch begraven te mogen worden aan de Achterkerkstraat. Zij is de dochter van de reeds lang geleden overleden textielfabrikant Dirk van Woudenberg (1832-1906), die tijdens zijn leven op het zogenaamde Duivenweitje de enorme Machinale Sajetfabriek Van Woudenberg liet bouwen. Later werd dit bedrijf bekend onder de naam ‘Textielfabriek Frisia’, die was te vinden op de plek waar nu Theater ‘Lampegiet’ is gevestigd.

Deze Dirk van Woudenberg liet in 1898 naast zijn fabriek een kapitale villa annex kantoor bouwen, die later bekend werd als de ‘Frisiavilla‘ (nu: ‘Restaurant Zusje’). Het was de eerste woning in Veenendaal die verlicht werd door electriciteit en niet langer door olielampen. Kortom, Hendrika Johanna was niet van eenvoudige komaf, en daar was ze zich zelf ook goed van bewust, getuige de correspondentie die ze vanaf 1947 gaat voeren met dies en gene. Inzet: ze wil bij wijze van uitzondering alsnog worden bijgezet in het graf van haar vader en moeder.

Rechts de Frisiavilla aan het begin van de Kerkewijk, in 1898 als kantoor/ woonhuis gebouwd door de ouders van Hendrika Johanna van Woudenberg.

We laten u een aantal door deze (altijd ongehuwd gebleven) ‘mejuffrouw’ gestuurde brieven lezen. Na eerst een vergeefse poging bij de burgemeester en wethouders gedaan te hebben richt ze haar aandacht op het college van Gedeputeerde Staten te Utrecht en als ook dat niet helpt krijgt een paar jaar later minister-president Drees zelf een brief van haar. Aan het college van Gedeputeerde Staten te Utrecht schrijft ze op 30 December 1947:

Edelachtbare Heren,

Naar ik heb vernomen zal het oude kerkhof, aan het Achterkerk te Veenendaal, in januari 1948 gesloten worden als begraafplaats. De grafkelder van mijn familie is daar en ik zou nog zeer gaarne daarin worden begraven. Ik ben reeds 78 ½ jaar, dus zoo lang zal ik niet meer leven. Mijn geachte Vader, een der voornaamste burgers van Veenendaal liet in September 1903 een groot gemetselde kelder maken voor acht personen. Mijn moeder is toen overleden, daarna mijn vader, eenige jaren later twee zonen en een kleinzoon, dus vijf personen. Er is plaats voor acht kisten, maar daar mijn beide zusters getrouwd zijn en hare eigen graven hebben, zou het graf na mijn bijzetting wel kunnen worden gesloten. De kelder is nog in zeer goede staat, hetgeen gebleken is bij eene inspectie eenige jaren geleden. En het graf is al die jaren goed onderhouden, ook door mijn zwager, wijlen Notaris Sandbrink ( de man waarnaar de J.G. Sandbrinkstraat is genoemd, red.) , waarschijnlijk eenige leden van Uw college nog wel bekend. Mijn Vader liet de kelder maken voor zich en zijne kinderen, dus uit piëteit moest u mijn vriendelijk en dringend verzoek toestaan. Besluit U b.v. dat personen boven de 75 jaar, die een eigen graf hebben nog in de eerste 5 jaar daar mogen worden begraven. Dat oude kerkhof is klein en ligt in een volksbuurt, dus wordt het een speelplaats voor kinderen, die er geen respect voor hebben. Voor plantsoen is het geheel ongeschikt en zoo oud is het nog niet. De eerste, vooraanstaande burgers, die Veenendaal welvarend hebben gemaakt, rusten daar, dus zou het een eeresaluut zijn aan die mensen, het kerkhof goed afgesloten te laten bestaan.

Mijn Vader en zijn beide energieke zonen hebben de machinale wolfabriek (thans de ‘Frisia’) gesticht en dus zeer veel menschen werk gegeven. Bovendien was hij kerkvoogd, raadslid, voorzittend veenraad van het Waterschap, dus gaf hij zijn beste krachten aan Veenendaal. Oud- burgemeesters, predikanten en fabrikanten hebben daar hun graf; men moest toch zulke plaatsen blijven eerbiedigen.

In afwachting van Uw gunstig antwoord, verblijf ik met de meeste hoogachting, w.g. H.J. van Woudenberg. (mej. H.J. van Woudenberg, geboren 5 Juli 1869, ongehuwd)

Ook notaris P.W. Maris te Veenendaal doet een poging maar het college van B&W reageert op 18 juni 1949 naar de executeur: ‘Er is al vele malen met haar over deze kwestie gecorrespondeerd. Wij hebben haar daarbij duidelijk aangegeven dat het niet mogelijk is aan haar wens te voldoen. Het is nutteloos en onze tijd is te kostbaar om hierover verder te corresponderen‘. Het gemeentebestuur zit wel met de kwestie in haar maag en vraagt advies bij Gedeputeerde Staten van Utrecht. Maar Veenendaal heeft aan de regels voldaan en de begraafplaats blijft gesloten.

1950: BRIEF AAN MINISTER-PRESIDENT DR. W. DREES

Als het via de provincie niet lukt om toestemming te krijgen wendt de inmiddels in Rhenen woonachtige mej. Van Woudenberg zich rechtstreeks tot de minister-president ‘Vadertje Drees’:

Rhenen, 24 april 1950 Stationsweg 10a.

Aan Zijne Excellentie Dr. W. Drees Minister-President

Hooggeachte Excellentie,

Mag ik één ogenblikje vragen van uwe kostbare tijd. De kwestie is deze: Onze gemetselde, in zeer goede staat zijnde grafkelder is op het thans gesloten Oude kerkhof te Veenendaal. Mijne Ouders, mijne beide broeders en een neefje zijn daar in begraven. Er zijn nu nog drie vrije plaatsen in en mijn Vader was er zeer op gesteld, dat zijne kinderen daar begraven zouden worden. Die grafkelder is nu mijn eigendom, maar tot mijn verwondering willen B. en W. van Veenendaal mij geen toestemming geven in dat graf te worden begraven ofschoon ik al jaren er gedurig om vraag, en hun ook wel een vergoeding wil geven.

Dit is toch onbillijk en eene groote teleurstelling voor mijn kant op al mijn wereldreizen was ’t steeds een rustgevende gedachte, daar te mogen rusten. Daar ik gelezen heb, dat U een zeer humaan, begrijpend mens zijt en onze hoogste autoriteit, wend ik mij tot U, teneinde raad met dringend verzoek, Uwe groote invloed wel te willen gebruiken en te zorgen dat ik eene vergunning ontvang voor mijne begrafenis aldaar opdat ik als laatste in dat graf zal worden bijgezet. Ik ben bijna 81 jaar, dus zal dat niet zoo lang meer duren.

Ik wordt van dit alles zoo droevig en nerveus, het vergalt mijn laatste levensjaren! Weet U, ik vind dat de jongeren van thans zoo weinig gevoel hebben voor oude mensen. Ik heb nooit van de staatsruif gegeten, wel veel aan Lieftinck (de minister van Financiën, red.) geofferd! Ik woonde bij mijn beste ouders tot hun dood en bleef ongehuwd. Ons geslacht is oud Veensch en heeft zeer veel gedaan voor de bloei van dat dorp als fabrikanten en kooplieden, zoo ook mijn Moeders geslacht de Van Broekhuijzens. Dus waarom zou ik als een der laatsten daar niet op ’t oude Kerkhof begraven mogen worden? Hopende Uwe geëerde toestemming  te mogen ontvangen, Excellentie, teeken ik mij Uwe U zeer hoogachtende (w.g.) Mej. H.J. van Woudenberg.

Het college van B & W onder leiding van burgemeester A. Bakker krijgt vanuit Den Haag een brief. Als antwoord schrijft het college op 19 Mei 1950 geheel volgens de wet gehandeld te hebben en indien men zou toegeven aan Mej. Van Woudenberg: ‘In dezelfde omstandigheden als Mej. Van Woudenberg verkeren in deze gemeente zeker nog 5 personen‘. 

1950: GEEN LEGAAT VOOR DE HERV. KERK

Wederom krijgt mej. H.J. van Woudenberg dus nul op haar rekest. Op 3 juli 1950 stuurt zij vanaf haar nieuwe adres in Bilthoven de volgende brief, waarbij zij geld vraagt wegens ‘onteigening van het graf’:

Edelachtbare Heeren,

Daar U bij monde van den Burgemeester mijn zeer billijke verzoek, om te worden bijgezet in ons familiegraf op ’t oude Kerkhof te Veenendaal geweigerd hebt, verzoek ik U nogmaals mij te willen geven eene flinke vergoeding wegens het onteigenen van het graf, thans mijn eigendom. U noodzaakt mij elders een nieuw graf te koopen met een liggende zerk, terwijl in ons graf nog drie vacante plaatsen zijn. Dat wordt een aardige som geld! Wat zou ’t niet veel eenvoudiger zijn en voor beide partijen minder kostbaar, als U gehoor gaf aan mijn dringend verzoek om nog slechts éénmaal dat graf te openen om mijn stoffelijk overschot te ontvangen. Dagelijks nadert die dag meer en meer voor mij, daar ik 81 jaar ben! Dus verzoek ik u beleefd mij zeer spoedig mee te deelen op welke som ik van Uwentwege kan rekenen. Natuurlijk begrijpt U wel, dat donaties en legaten voor Kerk en Diaconie te Veenendaal (de Hervormde Kerk, red.) van mij niet te verwachten zijn bij hernieuwde weigering. Hoogachtend Mej. H.J. van Woudenberg.

Jammer voor Mej. Woudenberg want het college van B&W zet op 11 juli een stempeltje op haar brief en de beslissing is: voor kennisgeving aannemen.

LAATSTE VERZOEK MEJ. VAN WOUDENBERG

Op 12 Januari 1954 verblijft de inmiddels 85-jarige mejuffrouw H.J. van Woudenberg in Hotel de Koning van Denemarken in Rhenen en schrijft een kort verhaal over het grafonderhoud aan het college van B&W te Veenendaal maar stipt wederom het volgende aan:

Volgens Uw besluit mag ik niet meer worden begraven in dat familiegraf ofschoon dat, de bedoeling was van mijne ouders. Dat is ook een algemeen gebruik in deze gemeente en den omtrek.

Mej. Woudenberg krijgt het niet voor elkaar en probeert het op haar ziekbed nogmaals en geeft opdracht deze brief  Bij mijn sterven direct te doen bezorgen. De brief vangt aan met:

Mijn laatst verzoek!

WelEdelAchtbaren Heer

Op mijn ziekbed kom ik tot U met een vriendelijk, doch dringend verzoek, namelijk mij wel te willen toestaan om in ons familiegraf van D. van Woudenberg met ’t opschrift op den grafsteen: ‘Ik heb liefgehad met een eeuwige liefde’, te worden begraven bij mijne lieve ouders en broeders. Iedere regel heeft eene uitzondering en ik hoop dat U die in dit geval zult willen toepassen. Als de gemeente er geld voor verlangt gelieve dit dan te regelen met mijn executeurs. Hoogachtend Mej. H.J. van Woudenberg.

Uiteindelijk zou mej. H.J. van Woudenberg haar laatste rustplaats vinden in Amerongen.

Een paar maanden later, op 18 mei 1955, overlijdt mw. H.J. van Woudenberg, dochter uit een oud Veenendaals fabrikantengeslacht, tenslotte in Rhenen. Ze zal niet in Veenendaal worden begraven, ook niet op de nieuwe begraafplaats aan de Munnikenweg, maar op de Nieuwe Begraafplaats in Amerongen. Alleen, zonder vader, zonder moeder en zonder haar jong overleden beide broers. De laatsten rusten nog altijd samen op de Oude Begraafplaats aan de Achterkerkstraat. Zie ook de pagina ‘Grafmonumenten’.

Uit de geschiedenis zijn lessen te leren en ook uit deze correspondentie. Is men in Veenendaal destijds niet veel te snel overgegaan tot het definitief sluiten van de begraafplaats? Is de bevolking wel tijdig daarvan in kennis gesteld? Het college van B & W gaf zelf al aan dat er nog zeker vijf personen zijn die ook hadden aangegeven op de Oude Begraafplaats begraven te willen worden. Ongetwijfeld zijn dat er veel meer geweest. De zaak lag zeer gevoelig want in een aantal brieven was te lezen dat men daar begraven wil worden om ‘bij de opstanding op de jongste dag bij hun familie te willen zijn’


1953: VSW WIL BOUWEN OP BEGRAAFPLAATS

Reeds in juli 1953, slechts ruim vijf jaar nadat de laatste overledenen op de oude begraafplaats zijn begraven, laat de Veenendaalsche Stoomspinnerij en Weverij (VSW) aan het college weten belangstelling te hebben voor de begraafplaats in verband met toekomstige uitbreiding van de fabriek. Het bedrijf, waar dan zo’n 1.000 mensen hun brood verdienen, voorziet een verdere vraag naar haar producten (al dan niet gecoate katoenen lakenstoffen, geïmpregneerd en regenbestendig doek voor (leger-)tenten e.d.).

De VSW vraagt of ze een optie kan krijgen op de inmiddels gesloten begraafplaats, die direct grenst aan het zuidelijk deel van de fabriek. De directie van de VSW schrijft:

Wij veronderstellen dat het terrein vanaf 1 januari 1948 tien jaar onaangeroerd moet blijven. Mede in verband met de eventuele aanwezigheid van eigen graven verwachten wij, dat het nog wel geruime tijd kan duren voordat dit terrein ter beschikking kan komen; desondanks zou het voor ons van belang kunnen zijn zekerheid te hebben om in de toekomst over dit terrein te kunnen beschikken‘. 

Foto: directie (achterste rij links), management-, kantoor- en laboratoriumpersoneel van de VSW samen op de foto in 1955

Op 12 september 1956 om 10.30 uur is er een conferentie met de burgemeester van Veenendaal ‘de Edelachtbare heer A. Bakker‘ ten kantore der VSW aan de Zandstraat, betreffende de aankoopmogelijkheid van de begraafplaats aan het Achterkerk, zo blijkt uit het verslag dat is opgesteld in rapport no. 15246 van VSW directeur J. Bottenheim jr. In het verslag van de vergadering schrijft de laatste:

B&W hebben het volle begrip voor het verlangen van de VSW om de grond in haar bezit te krijgen. Het Gemeentebestuur acht het echter bezwaarlijk een voorstel tot verkoop in de raad te brengen omdat er kans bestaat op oppositie in verband met sentimenten van nabestaanden. Men loopt echter het risico dat sommige eigenaren van graven onder het mom van sentimenten trachten een overdreven zakelijke transactie van deze aangelegenheid te maken. Dit zou de VSW zeer veel geld kunnen kosten’. 

Eerste steen van de VSW-fabriek, in 1861 gelegd door de oprichters, de Amsterdamse ondernemers Jacob Wolf Bottenheim en Eduard Mijnssen. De steen is tegenwoordig ingebouwd in wooncomplex ‘De Stoomwever’.

Het college wil wel meewerken en vraagt inlichtingen bij de gemeente Terneuzen omdat men daar aan N.V. De Hoop een perceel grond op erfpacht heeft uitgegeven  op de oude begraafplaats aan de Kerkhoflaan in Terneuzen. Ir. S.J. van Embden (de stedebouwkundige adviseur van de gemeente) geeft in 1957 het advies om de VSW een voorkeursrecht voor de aankoop te geven, maar daarin op te nemen dat de kosten van het overbrengen van de eigen graven naar de Munnikenweg voor de VSW zijn. De gemeente besluit in 1958 een brief aan de rechthebbenden van de graven te zenden. In deze brief schrijft het college:

De begraafplaats verkeert reeds lang in een zeer verwaarloosde toestand. Ook het overgrote deel van de zogenaamde eigen graven wordt sedert geruime tijd niet meer onderhouden. Het ligt thans in onze bedoeling de begraafplaats op te heffen en dat de aanwezige graven t.z.t. worden geruimd’.  

Het college biedt tevens aan om de graven met de gedenkstenen zonder kosten over te brengen naar de begraafplaats aan de Munnikenweg. Een 37-tal rechthebbenden zoals de families Stip, Roghair van Rijn en anderen reageren positief en geven toestemming om de stoffelijke resten over te brengen naar de begraafplaats aan de Munnikenweg. Als proef krijgt grafdelver J. Roelofs de opdracht om een nieuwe kist te bestellen en alle stoffelijke resten uit graf 19 Noordzijde, dat op naam staat van CHU-wethouder Anton de Ruiter, over te brengen. De laatste had zich eerder sterk gemaakt voor de overbrenging van de graven. Dit overbrengen brengt enkele probleempjes aan het licht want zo vraagt men zich af : ‘Mogen er meerdere kisten in het graf of moeten we ondiepe graven maken omdat alle stoffelijke overschotten in één kist worden gedaan‘. Omdat de graven aan de Munnikenweg kleinere grafafmetingen kennen zit men met de maat van de gedenkplaten in de knoop en vraagt toestemming om een stuk van de gedenkplaat af te mogen zagen.

1958: ACHT FAMILIES WEIGEREN

De gemeente krijgt echter niet alle families zover dat men toestemming geeft om de graven te verhuizen en in september 1958 probeert men het als volgt: ‘Degenen die afwijzend tegenover het voorstel staan uitnodigen voor een persoonlijk onderhoud met de burgemeester‘. Zo lezen we in een aantekening van een ambtenaar. Dit was een slimme zet want uit een brief van november 1962 blijkt dat er wederom vijf families door de bocht zijn gegaan. Uit een interne memo blijkt dat men met de ‘onwilligen’ (zo noemde men binnen het gemeentehuis de families die niet wilden meewerken aan het verhuizen van hun familiegraven) geen kant op kan want: ‘De stoffelijke resten uit de wel goed onderhouden graven mogen uitsluitend met toestemming van de rechthebbenden worden overgebracht‘.

Tot het laatst toe hebben de families De Jonge, De Jong en De Ruiter alle medewerking geweigerd en beroep gedaan op grafrust. Ook de steen op hun graven is niet verwijderd. Deze drie gedenkstenen met onderliggende graven zijn in 1986 beschermd door een hekwerkje en ook anno 2009 zijn deze nog steeds op het noordelijke deel van de begraafplaats te vinden.

In 1965 licht het college van B&W de raad in dat men de begraafplaats wil laten rusten omdat als maar één belanghebbende blijft weigeren, dan alle pogingen om de graven over te brengen voor niets zouden zijn gedaan. En eigenlijk heeft men de grond helemaal niet nodig. Ook zijn de kosten voor de operatie te groot en men vreest ondertussen ook voor de publieke opinie bij zo’n massale overbrenging van stoffelijke resten. Uit oogpunt van fatsoen zouden de 25 belanghebbenden die wel willen meewerken ingelicht moeten worden omdat er vanuit de gemeente wat te voorbarige toezeggingen zijn gedaan en het gratis overbrengen niet haalbaar is. Het college en de ambtenaren denken echter dat het overbrengen helemaal niet meer leeft, want ‘er is al zes jaar verstreken en slechts een enkeling heeft nog geïnformeerd naar de stand van zaken. Laten we de zaak maar niet verder oprakelen en het zwijgen er toe te doen‘. Het college vindt het wenselijk om de begraafplaats te laten rusten tot na 1 april 1978.

Mede doordat de nieuwe eigenaar van de VSW-fabriek, de Engelse Staflex-groep, de VSW financieel compleet heeft leeggezogen gaat de oude katoenfabriek begin 1979 failliet, waarmee de eerdere kandidaat-koper van de oude begraafplaats definitief van het toneel verdwijnt. De laatste 227 werknemers komen op straat te staan.  De gebouwen en terreinen van het bedrijf zijn jaren ervoor al voor vele miljoenen guldens in bezit gekomen van de gemeente Veenendaal. In een door de gemeente van de VSW gehuurd voormalig fabrieksatelier gaat eerder al, op 2e Kerstdag 1970, de ‘Stichting Jongerencentrum Veenendaal van start. De zaal/discotheek (capaciteit: 1.100 personen) is in de regio vooral bekend als ‘Bar Dancing Discotheek Suzie Q‘, genoemd naar een oud blues-nummer dat vooral bekend werd in de versie van de Amerikaanse band Creedence Clearwater Revival. Ook ‘Susie‘ sluit in 1979 haar deuren.

1962: ‘EEN SCHANDELIJKE TOESTAND’

In de jaren ’50 en ’60 verpaupert de oude begraafplaats aan de Achterkerkstraat steeds verder en dat doet een inwoner uit Amsterdam op 19 juni 1962 in de pen klimmen. Hij laat de gemeenteraad het volgende weten:

Voor een bezoek aan het graf van mijn ouders, op de oude begraafplaats te Veenendaal, heb ik mij geschaamd over de vreeselijke en schandelijke toestand van deze begraafplaats. Er wordt door het gemeentebestuur niet de minste eerbied getoond voor de menschen die hier rusten. Het lijkt mij geen excuus, dat op deze plaats niet meer wordt begraven en mogelijk moet verdwijnen. Zoolang daar de begraafplaats nog is, berust bij U de plicht daar geen schandelijke chaos van te maken zoo erg als er beslist geen tweede in de beschaafde wereld is. Met de meeste hoogachting J. van den Bosch.  

De gemeente laat de heer Bezemer het graf inspecteren en die concludeert dat het graf er nog niet zo slecht bij ligt. Het college schrijft in een interne memo: ‘De heer Van den Bosch (de briefschrijver) heeft weinig of geen recht van spreken, hoewel de oude begraafplaats in een verwaarloosde toestand verkeert’.

1965: VERPLAATSING STOFFELIJKE RESTEN

Het grafmonument van Thomas Spencer Elce, diens vrouw Mary Jane Jackson, hun dochtertje Sissy en hun schoondochter

Tot midden jaren ’60 blijft de mogelijkheid bestaan om voor eigen rekening stoffelijke resten over te brengen naar de nieuwe begraafplaats aan de Munnikenweg. Eén van de laatste families die hiervan gebruik maakt is die van in de Engelse textielstad Manchester geboren oud-bedrijfsleider van de VSW-fabriek Thomas Spencer Elce (1841-1899).

Op verzoek van de nabestaanden worden in 1962 uit graf nr. 158 op de Oude Begraafplaats de stoffelijke resten opgegraven van Thomas Spencer Elce zelf, zijn vrouw Mary Jane Jackson (1840-1931) en hun op 15 -jarige leeftijd overleden dochtertje Sara Eliza (‘Sissy’) Elce (1870-1885).

De vierde persoon die onder deze gedenksteen ligt begraven is de schoondochter van Thomas Spencer Elce, die luisterde naar de fraaie naam Mary Christina Judith Felicita Prost (1870-1904). Zij overleed op 34-jarige leeftijd, en was de vrouw van zoon William James Elce, die zelf ook nog een tijd directeur was van de ‘katoenspinnerij VSW‘. De vier liggen sinds de overplaatsing in 1962 begraven in graf B204 op de (nieuwe) begraafplaats aan de Munnikenweg.

1974: PLAN VOOR RUIMING GRAVEN

De ernstig in verval verkerende Oude Begraafplaats eind jaren ’70. Overigens voor liefhebbers van ‘funeraire romantiek’ een mooi plaatje.

In december 1974 wil echter het college van B & W met spoed weten hoeveel graven er op de oude begraafplaats nog behoorlijk onderhouden worden. De directeur gemeentewerken neemt er echter de tijd voor, want pas op 10 april 1975 komt zijn antwoord: ‘Aan het grafsteenwerk zelf wordt praktisch niets gedaan. Over het algemeen maakt het een onverzorgde indruk en is de tekst moeilijk te lezen omdat alles er ‘goor’ uitziet‘. Weer wordt er vooruitgelopen op een eventuele ruiming en laat men becijferen hoeveel het allemaal gaat kosten. In de begroting staat onder andere een post voor een rietmatten afzetting. Dit om ‘eventuele hinderlijke belangstelling en gevoelens van buitenaf te voorkomen’. In het plan om de begraafplaats te ruimen zouden ook 390 bomen gekapt moeten worden, maar een uitzondering wordt gemaakt voor een zestal oude bomen. De oudste boom op de begraafplaats, de bruine beuk, dateert van tussen 1830 en 1850.

In 1977 circuleert er een voorstel binnen het gemeentehuis om de oude begraafplaats te gaan ruimen. Maar op 24 oktober besluit het college het voorstel 3 maanden aan te houden omdat men nog niet weet waar de zuidpoot van de city-tangent (de zogenaamde cityring) moet komen te liggen. Het voorstel behelst wederom een rietenafzetting, kappen van bomen, overzetten van 17 graven naar de Munnikenweg, afvoeren van 100 grafmonumenten naar de stort en de beenderen naar een massagraf op begraafplaats aan de Munnikenweg voor een totaalbedrag van fl. 246.450,–.

1986: HERINRICHTING OUDE BEGRAAFPLAATS

Het onderhoud van de oude begraafplaats aan de Achterkerkstraat blijft slecht en ook de bestuursleden van de zojuist opgerichte Historische Vereniging Oud Veenendaal (HVOV) komen in actie. In het juninummer (1986) van het blad ‘Oud Veenendaal’ staat te lezen:

Het is een onwaarschijnlijke schande: Kapotte graven, overwoekerd en tot speelplaats van de jeugd. Het is moeilijk te begrijpen dat we in Veenendaal zo met een kerkhof omgaan terwijl het jongste graf nog geen veertig jaar oud is’.

Het bestuur somt een aantal oplossingen op om alles weer toonbaar te maken en besluit met de aankondiging van een excursie naar de begraafplaats.

WANDELPARK

Ondertussen buigt de door de gemeente ingehuurde groenontwerper Brandsma zich over de oude begraafplaats en in 1986 dient de directeur gemeentewerken een fl. 227.000,– kostend plan in voor een nieuw hekwerk, groenvoorzieningen, ophoging van het terrein met vijftig centimeter, het opruimen van oude grafwerken en restauratie van de oude toegangspoort aan de kant van de Molenstraat. De structuur van de begraafplaats zal worden gehandhaafd en moet het karakter krijgen van een wandelpark. Omdat ook de aangrenzende straat Kostverloren een nieuw wegdek krijgt zullen de vrijkomende waalklinkers gebruikt worden om een verhard pad over de begraafplaats aan te leggen. Drie families geven geen toestemming tot het verwijderen van de gedenksteen. Hierom plaatst de gemeente een hekje. Alle andere (ruim 100) gedenkstenen zijn van de graven gelicht en de 47 mooiste gedenkstenen worden in overleg met de Historische Vereniging Oud Veenendaal bewaard en langs het middenpad gelegd. De overige  grafzerken belanden in de container. Op 22 oktober 1986 schrijft de directeur gemeentewerken:

De oude ingangspoort is gerestaureerd en een aantal grafpaaltjes zijn nabij de oude ingang geplaatst. Met nadruk wijs ik er nog op dat geen stoffelijke resten zijn verstoord of verwijderd. Het tweeledig doel, namelijk het handhaven van het karakter van de oude begraafplaats en het creëren van een wandelparkje lijkt te zijn geslaagd‘.

Anno nu zitten er nog circa honderd gemetselde graven en grafkelders in de grond. In het gedeelte van het grafregister dat bewaard is gebleven staan duizenden namen opgetekend van hen die aan de Achterkerkstraat tussen 1829 en 1947 begraven zijn.

2006: OPKNAPBEURT BEGRAAFPLAATS

Ruim 20 jaar later lijkt de inmiddelslangs de centrumring gelegen Oude Begraafplaats toch wat weg gezakt in het geheugen. Reden voor de lokale CDA-fractie om in oktober 2006 opnieuw aandacht te vragen voor de begraafplaats tussen het Kostverloren en de Weverij. Het groenonderhoud laat volgens de christendemocraten zeer te wensen over.

De houten bielzen die in 1986 rondom de begraafplaats zijn geplaatst blijken kas verrot en nogal wat gedenkstenen zijn gebroken of gescheurd.  ‘Veel grafstenen zijn door slecht onderhoud gebroken en onleesbaar geworden. De begraafplaats is overwoekerd door gras en klimop’. De eerder aangelegde kruidentuin op het noordelijke deel van de begraafplaats blijkt nog geen succes te zijn . Korte tijd later trekt de gemeente opnieuw de portemonnee. De verrotte spoorbielzen rond de begraafplaats worden daarna vervangen door een onderhoudsarme betonbielzen, die er sindsdien netjes bij liggen. Verder gebeurt er vooralsnog weinig.

BURGERINITIATIEF

Na het qua monumentenbeleid niet altijd glamoureuze verleden van de Oude Begraafplaats ontstaat er in dezelfde periode ook de nodige zorg en beroering over de vraag hoe er moet worden omgegaan met de gedenkstenen op de (nieuwe) Algemene Begraafplaats aan de Munnikenweg, die inmiddels ook bijna een eeuw oud is. John van de Heuvel en Aart Aalbers organiseren hiertoe het eerste burgerinitiatief in Veenendaal, en halen 150 handtekeningen op. GroenLinks-fractievoorzitter Jessica van Wijngaarden, die in de raad eerder het initiatief nam tot het fenomeen ‘burgerinitiatief’ zet de eerste handtekening. Ook de SGP stelt vragen over het ‘ruimingsbeleid’. Doel van dit burgerinitiatief is om de gemeente er toe te bewegen om zeer terughoudend om te gaan met de aanwezige grafmonumenten, en na verloop van tijd niet automatisch tot ‘ruiming’ over te gaan. Ook wordt aandacht gevraagd voor de onder architectuur aangelegde structuur van de begraafplaats, alsmede voor de vele fraaie bomen.

2009: GEDENKPARK ‘DE OUDE BEGRAAFPLAATS’

In 2008 maakt ook columnist Sjoerd de Jong van het huis-aan-huis-blad ‘De Rijnpost’ in zijn column gewag van wantoestanden op de oude begraafplaats. In diezelfde tijd wandelt Bea Brouwer, voorzitter van bewonerscommissie van de aangrenzende buurtcomité Holle Kamp (Molenstraat/ Trommelaar e.o.) met enkele vrienden uit Nieuw-Zeeland door de wijk. Het echtpaar verbaast zich over de prachtige voortuinen in Nederland. Brouwer: ‘Toen ze echter langs de oude begraafplaats liepen wisten ze niet wat ze zagen. Ze vonden het in het Hollands vertaald een zooitje en zeiden ons: Zo ga je toch niet met de doden om? Hieruit blijkt geen enkel respect voor de overledenen!’

Met dit alles in het achterhoofd wist bestuurslid Bea Brouwer de bijna vijf jaar bestaande bewonerscommissie Holle Kamp enthousiast te maken om tijdens het jubileumjaar te proberen de Oude Begraafplaats een facelift te geven. In september 2008 maakt de bewonerscommissie wereldkundig dat de begraafplaats is verworden tot een ‘honden uitlaatplaats, een plek voor hangjongeren en een verzamelpunt van drugsdealers’. Het bestuur van buurtvereniging Holle Kamp gaat op de foto met een berg bijeen geraapt afval en publicatie hiervan in de Veenendaalse Krant maakt de tongen in Veenendaal los. Men kondigt tevens aan om ter gelegenheid van het 1e lustrum de begraafplaats te willen adopteren. De genoemde foto zet de politiek opnieuw aan tot actie.

PLAATSING INFORMATIEZUIL

Betonnen platen moeten het opnieuw breken of scheuren van de grafzerken voorkomen.

De begraafplaats krijgt opnieuw een opknapbeurt. De meeste grafzerken worden aan de onderkant voorzien van een betonnen plaat, waardoor het opnieuw scheuren, breken of wegzakken van de zerken kan worden voorkomen. Ook worden er voor de rustzoekers enkele bankjes geplaatst. De oude monumentale beuk uit 1830, één van de oudste bomen van Veenendaal, wordt met spots aangelicht. en voorts worden enkele passende lantaarns geplaatst. De kosten van de werkzaamheden bedragen € 25.718, rekening gemeente.

Als alles klaar is, in augustus 2009, onthult PvdA-wethouder Cees Sanders een informatiezuil, waarop de geschiedenis van de begraafplaats in het kort wordt weergegeven. Vanaf nu is de begraafplaats officieel niet alleen meer een wandelpark, maar ook een gedenkpark. Een plek om even stil te staan bij al die vele duizenden Veenendalers die hier begraven zijn. Bij de ceremonie werd 1 minuut stilte in acht genomen, waarbij een aantal kerken 3 minuten lang de ‘doodsklokken’ laat beieren. Ook wordt door een veertigtal kinderen van de nabijgelegen Joh. Calvijnschool het Wilhelmus aangeheven. Vanaf nu zal de bewonerscommissie Holle Kamp het dagelijks onderhoud van de Oude Begraafplaats gaan verzorgen. De gemeente trekt zich, geheel naar de geldende tijdgeest, enigszins terug en zal alleen nog het grootonderhoud en met maaien van de gazons voor haar rekening nemen.

2013: OUDE GRAFSTEEN WEER TERUG

Op deze foto uit 1975 is de ovale gedenksteen van Gerhardus Klomp nog omlijst door een hekwerk. Rechtsboven de woningen aan het Kostverloren.

In 2013 komt er tijdens opruimwerkzaamheden op de gemeentewerf een bijna 130 jaar oude grafsteen een ovale oude grafsteen te voorschijn. Op de grafsteen is nog net te lezen: ‘Familiegraf Gerhardus Klomp’.

Bij navraag blijkt dat de steen bij de renovatie in 1986 terecht was gekomen bij een nazaat van de overledene, en dat de steen later weer bij iemand anders een tijd dienst had gedaan als bloementafel. Met het oog op een aanstaande verhuizing had de laatste eigenares de gemeente gebeld of zij interesse hadden in een oude grafsteen. Waarop deze door medewerkers van de afdeling Gemeentewerken was opgehaald.

De Historische Vereniging Oud Veenendaal doet onderzoek en ontdekt in de gemeentelijke grafregisters dat de op de grafsteen vermeldde Gerardus Klomp een op 13 januari 1823 geboren landbouwer/ wolkammer moet zijn. Deze was op 30 september 1884, drie dagen na zijn dood, grafwaarts gedragen. Onder de steen lagen oorspronkelijk 5 personen. Meer hierover is te lezen op de webpagina ‘Grafstenen‘.

De teruggevonden grafsteen

De HVOV zoekt vervolgens uit of er nazaten kunnen worden opgespoord, waarmee contact kan worden opgenomen. Met succes. Het leidt er toe dat als de bijna 130 jaar oude gedenksteen op 7 juni 2013 wordt teruggeplaatst op de Oude Begraafplaats, dit gebeurt in aanwezigheid van 2 achterkleindochters van Gerhardus Klomp, waaronder de 90-jarige mw. C.A.G. Braams-Klomp. Sindsdien heeft de grafsteen weer een mooie plek op de begraafplaats, nu alleen zonder hekwerk er omheen.

2015: HERDENKING SLAG BIJ WATERLOO

In 2015 wordt op de Oude Begraafplaats een informatiepaneel geplaatst ter herdenking van de hier begraven soldaten die 200 jaar eerder – op 18 juni 1815 – meevochten bij de Slag bij Waterloo. Bij deze veldslag werd de Franse Keizer Napoleon Bonaparte definitief verslagen door een coalitie van Britse, Nederlandse, Belgische en Noord-Duitse legereenheden.

Op het gedenkbord staan de namen van de 17 Veenendalers die in 1815 dienstplichtig soldaat waren tijdens de Slag bij Waterloo. Precies 50 jaar na deze veldslag – in 1865 – werd bij Koninklijk Besluit alsnog aan een achttal op dat moment in Veenendaal wonende oud-strijders het Zilveren Herdenkingskruis 1813-1815 uitgereikt. Hiertoe behoorden onder meer de geboren Veenendalers Jacob de Fluiter (1795-1870, wolkammersknecht), de katholieke ‘dagloner’ Bernardus (‘Beerend’) Pas (1793-1868) en de wolkammer Cornelis van Zanten (1794-1874). Deze mannen zijn allemaal begraven op de Oude Begraafplaats. Het laatste geldt ook voor de oud-strijder Izaäk Mark (1796- 1889), die de gezegende leeftijd van 93 jaar bereikte.

2020: VRIENDEN VAN GEDENKPARK ‘DE OUDE BEGRAAFPLAATS VAN 1829’

Na enkele jaren begint de kwaliteit van het groenonderhoud op de Oude Begraafplaats langzaam weer af te nemen. Hierbij speelt ook een rol dat Bewonerscommissie Holle Kamp er na verloop van tijd niet meer in slaagt om voldoende vrijwilligers op de been te brengen die af en toe de handen uit de mouwen willen steken. Ook het grootonderhoud door de gemeente zelf lijkt niet boven aan de prioriteit van het lokale bestuur te staan.

In augustus 2020 starten enkele Veenendalers een nieuw initiatief, waarbij het beheer van de begraafplaats niet zal worden gedaan door een aantal bewoners uit de buurt, maar door een op te richten groep ‘Vrienden’ van het gedenkpark. De groep sluit zich kort daarna als ‘Vrienden van Gedenkpark de Oude Begraafplaats van 1829’ als werkgroep aan bij de Historische Vereniging Oud Veenendaal. De bedoeling daarachter is om neer continuïteit te bieden richting toekomst. Over de verdeling van de onderhoudswerkzaamheden wordt een overeenkomst gesloten met de gemeente, waarna een kleine 15 vrijwilligers voortvarend aan de slag gaan. Inmiddels is het achterstallig onderhoud al weer vrijwel geheel verricht, en ligt de Oude Begraafplaats er weer netjes bij. Het plan is om over 8 jaar (in 2029) ruim stil te staan bij het 200-jarig bestaan van de Oude Begraafplaats, gelegen ‘tusschen de kerck en de Oude Moolen’.