Crab van der / van der Poll


A.A. VAN DER CRAB

GEB: TE ROTTERDAM DEN 7 JANIJ 1787

OVERLEDEN TE VOORBURG DEN 18 APRIL 1863

E.M.C. De VILLENEUVE

WED: A:. A:. VAN DER CRAB

GEB:. TE LEERDAM  DEN  15 FEBRUARIJ  1792

OVERLEDEN VEENENDAAL  DEN  8 OCT: 1863

J.M.A. VAN DE POLL:  GEBN .V.D: CRAB

GEBN TE  AMSTERDAM 31 MAART 1832

OVERLN TE VEENENDAAL 13 DECBR 1869

ZIJ HEEFT VEEL LIEF GEHAD.

2


Onder deze grafplaat lagen begraven de vrouw en de schoonouders van de Jacob van der Poll, eigenaar van de calicotbedrijf aan de Achterkerkstraat. Een wolfabriek waar in 1840 al zo’n 100 mensen werkten. Op het graf staan de namens van Jacobs vrouw Johanna Maria Amelia van der Crab (1832 – 1869) en haar beide ouders Adriaan van der Crab en Elisabeth de Villeneuve. Textielfabrikant Jacob van de Poll was de zoon van burgemeester Hendrik van de Poll. De laatste was van 1844 tot 1855 burgemeester van Veenendaal, en tevens oprichter/eigenaar van de toentertijd grootste wolfabriek van Veenendaal.  Deze fabriek stond in het midden van de Achterkerkstraat (aan de zuidkant). Van de Poll woonde zelf direct naast de fabriek, ‘achter de kerk’.  

Overlijdensadvertentie Johanna Maria Amelia van der Crab (Alg. Handelsblad)

Johanna van der Crab

De echtgenoot van Johanna Maria Amelia van der Crab, Jacob van de Poll,  werd in 1824 geboren als zoon van de Hendrik van de Poll (1793-1862) en Susanna Cornelia Hooft (1793-1862). Jacob trouwde op 5 juni 1856 met met toen 24-jarige Johanna, die was geboren in Amsterdam, als dochter van Adriaan Adam van der Crab en Elisabeth Maria Cornelia de Villeneuve. Uit het huwelijk van Jacob en Johanna zijn geen kinderen bekend. Als schoondochter van de burgemeester behoorde zij al snel tot de plaatselijke elite. Dat blijkt onder meer uit het feit dat zij, toentertijd 30 jaar oud, in 1862 deel uitmaakt van een plaatselijke hulpcommissie ter ondersteuning van de hulpbehoevenden ten gevolge van de grote stadsbrand in Enschede, die aldaar vrijwel de gehele oude binnenstad in de as legde.

De stadsbrand van Enschede in L'Illustration mei 1862

Johanna van der Crab stierf in 1869 op 37-jarige leeftijd en werd op de Oude Begraafplaats ter aarde besteld in het graf waar haar vader en moeder enkele jaren daarvoor hun laatste rustplaats hadden gekregen. Haar man Jacob liet de mooie woorden ‘Zij heeft veel lief gehad‘ op het graf aanbrengen. Enkele jaren later hertrouwt hij, inmiddels 50 jaar oud, met de uit Delft afkomstige Louise Charlotte Ruloffs.  Begin 1882 overlijdt Jacob in Laag-Soeren.

Hendrik van de Poll

De ouders van Jacob waren beiden uit Amsterdam afkomstig en stamden beide uit vooraanstaande regentenfamilies. Jacob en Johanna waren op 18 februari 1810 – allebei 22 jaar oud – in Amsterdam in het huwelijk getreden. Het jonge echtpaar vertrok eerst naar Zeist, om eind jaren ’30 naar Veenendaal te verhuizen. Daar begint Hendrik van de Poll in het voorjaar van 1838 een calicotfabriek, een ander woord voor een grofspinnerij en weverij. Al snel na de opening werkten er al 100 arbeiders op de fabriek. Calicot is genoemd naar de oude naam (Calicut) van de Indiase stad Kozhikode. Het is een goedkoop, ongebleekt katoenen weefsel. Naar gelang garendichtheid en garennummer kunnen deze weefsels van grof tot fijn ingedeeld worden in baalkatoen (ongebleekt boerenlinnen) ruw cretonne (neteldoek) en ruwe kaasdoek.

Hendrik van de Poll begon op 2 januari 1844 als burgemeester van Veenendaal en werd in 1851 herbenoemd. Volgens het Bevolkingsregister woonden de burgemeester en zijn gezin in 1850 op het adres B.162 Achter de Kerk. Behalve hijzelf en zijn echtgenote Susanna Cornelia Hooft woonden daar op dat moment 2 dochters (Jacoba Margeretha, 28 jaar), Catherina Diderica (26 jaar) en zoon Jacob van de Poll (25 jaar). De burgemeester was destijds als enige Veenendaler lid van de Waalse kerk, Zijn vrouw en kinderen waren Nederlands Hervormd. Twee kinderen van de burgemeester waren in 1850 al op jonge leeftijd overleden, te weten Jan Hendrik Wijnand (die 5 jaar oud werd) en Frederik Cornelis (die 16 jaar oud werd).  In 1855 vestigt ook de oudste zoon van de burgemeester (Gerrit) zich met zijn gezin op hetzelfde adres B.162 Achter de Kerk, na eerst lange tijd in Nederlands-Indië te hebben gewoond.

Op 20 juni 1855 stopt Van de Poll als burgemeester. Mogelijk houdt dit mede verband met de overstroming die in het voorjaar van dat jaar het hele dorp onder water zet.  Ook de eigendommen van Hendrik van de Poll hebben tijdens de watersnood fors te lijden gehad van het hoge water. Hij taxeert de geleden schade aan een boerderij die zijn eigendom was op f. 250,- en voor de fabriek en de weefgetouwen op f. 600,-.

Overlijden Hendrik van de Poll

Op 27 januari 1862 ’s nachts om 3.00 uur overlijdt Hendrik van de Poll in Zeist. Hij is dan 68 jaar. De ambtenaar van de Burgerlijke Stand te Zeist stuurt een uittreksel van de akte van overlijden naar Veenendaal en op 29 januari schrijft zijn opvolger als burgemeester, H.G. van der Poel,  dit overlijden in het register van de Burgerlijke Stand van Veenendaal.  Ruim twee maanden na het overlijden van Hendrik van de Poll, op 7 april 1862, verhuizen zijn vrouw Susanna Hooft met twee (ongehuwde) dochters vanuit Veenendaal weer (terug) naar Zeist. De vrouw overlijdt daar 9 dagen later. Zoon Jacob blijft met z’n gezin in Veenendaal wonen, op de Achterkerkstraat.

Ruzie over de erfenis

Zeven jaar later overlijdt de vrouw van Jacob van  der Poll. Naar aanleiding van dit overlijden van Johanna Maria Amelia van der Crab (op 13 december 1869) werd er in haar woning ‘Achter de kerk’ een boelhuis (‘openbare veiling’) gehouden. Deze inboedelveiling trok de aandacht van diverse kranten,  onder andere van de Amersfoortsche Courant van 20 mei 1870. Reden was een enorme ruzie over haar erfenis. De toenmalige burgemeester van Veenendaal schreef hierover een dag later de volgende brief aan de Officier van Justitie in Amersfoort:

Veenendaal den 21 Mei 1870′

Ter voldoening van U, edelachtbare, missive van 18 mei 1870, no. 558, heb ik de eer te berichten:

Den 13 December 1869 is binnen deze gemeente overleden vrouwe J.M.A. van der Crab, echtgenoot van den heer Jacob van de Poll, lid der Firma Hendrik van de Poll en zoon, fabrikanten in geweven katoenen goederen alhier. Deze waren in 1856 zonder het aangaan van huwelijksvoorwaarden getrouwd. Daar het huwelijk kinderloos was en zij zonder beschikking over hare nalatenschap was, traden bijgevolg hare wettige erfgenamen, waaronder minderjarigen in hare rechten. Aanvankelijk scheen er de meeste overeenstemming tusschen partijen te heerschen, tot het voor enige tijd bleek, dat die verbroken scheen. De Heer van de Poll is dienvolgens genoodzaakt geweest, alles wat tot de gemeenschap behoorde publiek te verkoopen. Deze loop der zaak kon, daar de Heer van de Poll alhier zeer gezien is, de goedkeuring van meest alle ingezetenen niet wegdragen, hetwelk reeds bleek bij den verkoop der onroerende goederen op 4 Mei jl., daar toen niemand op die percelen, welke men begreep, dat dien Heer het meest pasten, bood. Vervolgens is op 10 mei jl. den roerende boedel ten verkoop aangeboden. En daags te vooren ten bezichtiging gesteld. Voor zoo verre ik heb kunnen te weten komen, is er niemand uit Veenendaal komen zien, van elders waren er op de advertentie nog gekomen, welke allen door den heer van de Poll of namens hem goed zijn ontvangen. Op de dag van de verkoop werd door geen der aanwezige ingezetenen op iets geboden. Slechts twee van buiten de gemeente trachten eerst nog op enkele percelen te bieden, maar hielden weldra daarmede op. De politie welke ik gelast had bij den verkoop tegenwoordig te zijn en te blijven tot den afloop, zoo mede andere geloofwaardige personen, hebben mij verklaard, dat gemelde twee personen in het minst geen belet van de omstanders in het doen hunnen biedingen hebben ondervonden, zoo dat er geen belemmeringen in het  bieden hebben plaatsgegrepen, veel minder andere daden strafbaar bij art. 412 C.P. Die twee van elders waren, naar ik geïnformeerd ben, zekeren Melkenbroeks uit Driebergen en Van Aamelen uit Utrecht.

Verwonderlijk echter was de regeling der verkoop van de roerende goederen, het was alleszins een deftige en voor een vrij groot huis ingerichte inboedel en zoude volgens mijne en meer anderen mening, wanneer er een koopgraag publiek ware geweest, wel tusschen de 6 a 7 duizend gulden hebben opgebracht. Dit alles was slechts in 433 nummers (kavels) verdeeld. Onder anderen werd in de koop geveild een paard, een rijtuig, twee tuigen en al het stalgereedschap, zoo meede de kelder met alles wat er in was, twee ledikanten met bedden, dekens en al wat er toe behoorde, al het pluimgedierte enz.. Twee broeders der overledene (dat is Johanna van der Crab), waaronder de voogd der minderjarige kinderen, bevonden zich bij den verkoop en waren met den notaris binnenshuis (de notaris Immink van Amerongen hield den verkoop). Door geen dezer beide belanghebbende is, voor zoo verre mij bekend, niet eene poging gedaan om een of ander voorwerp op te bieden. Zij lieten alles den Heer van de Poll behouden voor de door hem gedane biedingen, welke nimmer de 25 cents te boven gingen. Uit dit alles zoude men moeten veronderstellen, dat hier meer sprake was, om aan eene wettige formaliteit te voldoen, dan wel eenen degelijk gemeende verkoop!

Hetgeen de dagbladen van dezen verkoop eerst vermeld hebben, was niet van dien aard, dat zich de ingezetenen behoefden te ergeren of hen in een kwaad daglicht stelde. Maar thans neemt de zaak een andere keer, daar ik tot mijn leedwezen in de Amersfoortsche Courant van 20 mei jl., bereids door het Algemeen Handelsblad en het Utrechts Dagblad overgenomen, gezien heb, dat men een blaam op het publiek of de omstanders bij dien verkoop wil werpen. In het vorig nummer van die courant wordt, bij het overnemen van het bericht uit het Utrechtsc Dagblad gezegd “de [demanches] van bevoegden niet te willen vooruitlopen”, en thans begint zij zaken te vermelden o.a. “van vrees voor de fabrieksarbeiders – ijlings het hazenpad kiezen van een heer uit D.”

Een en ander is, vertrouw ik, hiervoor reeds genoegzaam wederlegd wat de [bekchting] aangaat  dat het bij de verkoop van het onroerend goed ook in dien geest moet zijn toegegaan, niets anders is er gebeurd, als dat de tuinman van den Heer van de Poll zijne dienst den inzetter van het woonhuis, indien die eigenaar bleef, aanbood, zeggende “mijnheer, ik heb den Heer van de Poll 25 jaar getrouw gediend, ik verzoek om de gunst, maar dan moet je met die stinkende vellen uitscheiden”. De inzetter was iemand uit deze plaats, welke soms schapenvellen bloot, anders is hem niets gezegd of leed aangedaan en heeft hij zich ook niet uit vrees verwijderd, maar is blijven zitten, tot het Zijn tijd werd heentegaan. Acht dagen later na afloop van de verkoop van het vaste goed, betuigden de tegenwoordig zijnde inwoners, den Heer van de Poll openlijk hun tevredenheid, waarvoor hij hen wederkerig openlijk bedankte, dit is alles wat er ten dage van inzet en verkoop voorgevallen is.

Wat dat prettig toegaan betreft, is het te verwonderen, dat de ondergeschikten van den heer van de Poll opgewonden geraakten, toen zij de zekerheid verlangden, dat alles weder op den ouden voet zou blijven, na afloop van het boelhuis, met twee rijtuigen, waarin zij elk een vlag hadden zijn gaan rijden? Ik geloof tot Woudenberg, niemand werd hierdoor overlast aangedaan, niemand hebben zij enige beledigende woorden, voor zoo verre ik weet toegevoegd.

De Burgemeester van Veenendaal

w.g. H.G. van der Poel

 

Aan

den Heere Officier van Justitie

te Amersfoort”

 

Jacob van der Poll

Over de echtgenoot van Johanna van der Crab is bekend dat hij op op 24 januari 1850 werd benoemd tot tweede luitenant van de vijfde compagnie van het derde bataljon van de schutterij in Veenendaal. In 1861 werd de calicotfabriek van Hendrik van de Poll overgedaan aan zijn zoon Jacob van de Poll en Rutger Veldwijk uit Amsterdam. In maart 1861 kregen zij toestemming voor de oprichting van een stoomwerktuig. De fabriek kreeg de naam Eerste Veenendaalsche Stoomweverij.

Een jaar later was het inwoneraantal van Stichts Veenendaal gegroeid tot boven de 3.000. Hierdoor moest het aantal gemeenteraadsleden op basis van de Gemeentewet worden uitgebreid van 7 naar 11. Bij de verkiezing in 1862 werd onder meer Jacob van de Poll tot raadslid gekozen.  Tijdens de vergadering van 24 december 1866 voert hij het woord over de in Lunteren en Gelders Veenendaal (tegenwoordig omgeving Prins Bernhardlaan/ wijk Dragonder) uitgebroken  veeziekte. Van de Poll stelt voor dat er vanuit Gelders Veenendaal geen vlees meer mag worden vervoerd naar Stichts Veenendaal, dit zeer tot ongerief van vele ingezetenen. Van de Poll krijgt z’n zin: het voorstel wordt aangenomen. Een paar jaar na het overlijden van zijn vrouw Johanna van der Crab (in 1869) overweegt hij een volgende stap in zijn carriëre: in 1872 solliciteert hij naar de vacature van burgemeester van de gemeente Vinkeveen en Waverveen. Zonder succes.  Een jaar later wordt hij nogmaals met grote meerderheid herkozen. Op 20 juni 1874 bedankt Jacob van de Poll als raadslid van Stichts Veenendaal. Reden: hij was verhuisd naar Gelders Veenendaal en woonde nu dus in de gemeente Ede. Daarna houdt hij het gezien in Veenendaal om elders te gaan rentenieren. Hij sterft in 1882 in op 57-jarige leeftijd in het lommerrijke Gelderse dorp Laag-Soeren.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Bijlagen