Poel van der, Klaas



Onder de grafplaat die oorspronkelijk rustte op de grafkelder van de familie Van der Poel lagen 5 personen te begraven. Dat waren Klaas van der Poel (fabrieksarbeider, 1826-1897), diens vrouw Sophie de Man (1835-1920), hun op jonge leeftijd  overleden zoon Arie (beroep: brievenbesteller, 1869-1895), hun tweede zoon Karel Jan (van beroep ‘bordenwascher’, 1872-1912) en diens vrouw Tijmentje van Ojik (1871-1927).

De op 2 april 1826 geboren Klaas van der Poel was een zoon van de wolkammersknecht Kornelis van der Poel (1801-1881) en de spinster Willemijntje Vonk (1795-1842). Beide ouders woonden bij zijn geboorte op het adres Verlaat nr. 92. In de geboorteakte is te lezen dat de aanwezige getuigen, de wolkammers Kornelis van Burken en Otto Klomp beiden verklaard hadden  ‘niet te kunnen schrijven.’  Vandaar dat de akte alleen werd ondertekend door de vader, alsmede door burgemeester J. Smith.

STAATSCOMMISSIE ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN 1892

Klaas van der Poel werkte lange tijd op de ‘Groote Fabriek’, de Veenendaalsche Stoomspinnerij – en Weverij. Op zaterdag 20 augustus 1892 is hij één van de in totaal 13 Veenendalers die worden ondervraagd door de Staatscommissie die op last van de regering en de Tweede Kamer onderzoek doet naar de naar de arbeidsomstandigheden in de fabrieken in ons land. Van der Poel is dan 66 jaar oud, en werkt nog elke week 66 uur in de katoenfabriek, 6 dagen van 11 uur. 

De onderzoekscommissie van de regering trekt in 1892 het hele land door om in fabriekssteden en -dorpen uit te zoeken en op te schrijven hoe het ervoor staat met de fabrieks- en veenarbeiders. De commissie was 2 jaar eerder ingesteld om te onderzoeken of het ‘Kinderwetje van Van Houten’ uit 1874 wel werd nageleefd. In die wet werd bepaald dat kinderen pas vanaf hun 12e jaar in de fabrieken mochten werken.  Deze ‘Wet houdende maatregelen tot het tegengaan van overmatigen arbeid en verwaarlozing van kinderen’ was ingevoerd, omdat rond 1870 kinderen vaak nog met 8 of 9 jaar naar de fabriek gingen.

Het originele fabriekskasteel van de VSW aan de Zandstraat. (foto: ca. 1900). Het gebouw zou in 1935 afbranden, en niet meer worden herbouwd op deze manier.

Op zaterdag 20 augustus 1892 bezoekt de commissie Veenendaal. Van de 13 ondervraagden verdienen er 4 hun brood bij de VSW. Behalve Klaas van der Poel waren dat de 53-jarige bedrijfsleider Thomas Spencer Elce (zie ook de webpagina ‘Geschiedenis’), de 14-jarige katoenwever Johannes Kloos en de 16-jarige winderij-arbeidster Francina Prattenburg.  De commissie die in Veenendaal op bezoek is bestaat uit het katholieke Tweede Kamerlid dhr. M.J. Kolkman (notaris van beroep), de steenfabrikant S.M. van Wijck (werd later ook lid van de Tweede Kamer), dhr. W.H.J. Roijaards (schoolopzichter in het district Rhenen, woonachtig in de stad Utrecht), en dhr. G.H. Emants. Secretaris is dhr. Heyligers, ‘Oost-Indisch rechterlijk ambtenaar met verlof’.

Wat bij de verslagen van de vraaggesprekken opvalt is dat de ondervraagden die behoren tot de lokale elite ( burgemeester en kasteeleigenaar L.H.J.M. van Asch van Wijck, de Hervormde predikant G. Nijhuis en de 27-jarige Wolfine van der Schans, lid van liefdadigheidsinstelling Dorcas) een veel positiever beeld geven van het leven van de fabrieksarbeiders dan de leden van de ‘werkende klasse’ zelf. De antwoorden van de ervaren en geschoolde arbeider Klaas van der Poel (‘katoenkeurder’) zitten er een beetje tussen in: de vraag is achteraf of hij helemaal vrijuit heeft kunnen spreken, met enkele zoons die ook op de VSW werkten. Hieronder het verslag dat secretaris Heyligers opmaakte voor de regeringscommissie en de Tweede Kamer:

 VERSLAG VAN HET INTERVIEW MET KLAAS VAN DER POEL, 66 JAAR, ARBEIDER BIJ DE VSW

Zaterdag 20 augustus 1892, aanwezig de heeren: M.J.C.M. Kolkman (voorzitter), G. Emants, S.M. van Wijck, W.H.J. Roijaards en Klaas van der Poel.
Voorzitter:
Werkt gij reeds lang aan deze fabriek?
Antwoord:
Acht jaar, vroeger heb ik 13 jaar gewerkt op de fabriek van dezelfde firma te Hilversum, die toen is afgebrand. Ik ben toen mede naar deze fabriek gegaan.
Voorzitter:
Is die fabriek niet opgebouwd?
Antwoord:
Neen, de spinnerij niet.
Voorzitter:
Werken er vele menschen op de fabriek?
Antwoord:
Ongeveer 900, mannen en vrouwen.
Voorzitter:
Werken er ook jonge jongens?
Antwoord:
Ja, doch allen zijn boven 12 jaar.
Voorzitter:
Gaan dezen altijd op tijd naar huis?
Antwoord:
Ja, onze werktijd is als volgt: ’s morgens om 6 uur begint het werk en duurt tot 9 uur. Van 9½ uur werken wij voorts tot 2 uur en dan weder van 3 uur tot 6½ uur. Alles gaat dan naar huis, eene enkele maal blijft de smid wat langer om nog eene kleine reparatie te doen of iets dergelijks.
Voorzitter:
Komt overwerk wel voor?
Antwoord:
Niet veel.
Voorzitter:
En nachtwerk?
Antwoord:
In de fabriek nooit.
Voorzitter:
Hangen er arbeidslijsten in de fabriek?
Antwoord:
In ieder lokaal.
Voorzitter:
Op welken leeftijd worden de meisjes aangenomen?
Antwoord:
Op haar 12de jaar.
Voorzitter:
Werken er ook getrouwde vrouwen in de fabriek?
Antwoord:
Ja.
Voorzitter:
Hebben die ook kinderen?
Antwoord:
Ja, doch niet veel.
Voorzitter:
Vindt gij dit werken van getrouwde vrouwen goed?
Antwoord:
In beginsel niet, doch de omstandigheden leiden er wel eens toe.
Voorzitter:
Eene getrouwde vrouw behoort in haar huis, niet waar?
Antwoord:
Ja, het werken dier vrouwen wordt echter minder.
Voorzitter:
Verzet de geest der werklieden zich er tegen, of wil de directie het niet?
Antwoord:
De directie gaat het tegen, de werklieden verdienen graag veel.
Voorzitter:
Worden de kinderen, als de vrouw op de fabriek werkt, dan uitbesteed?
Antwoord:
Ja, of er is eene moeder thuis.
Voorzitter:
Gaat de vrouw vroeger van de fabriek naar huis om het eten te koken?
Antwoord:
De moeder, die thuis is, doet dit.
Voorzitter:
Werken mannen en vrouwen onder elkander?
Antwoord:
Voorzitter:
Ziet men daarvan nooit kwade gevolgen?
Antwoord:
Op het werk nooit.
Voorzitter:
Ziet gij niet, dat er veel fabrieksarbeiders met fabrieksmeisjes moeten trouwen?
Antwoord:
Dat gebeurt nog al eens.
Voorzitter:
En dat heeft zijn oorsprong in de fabriek?
Antwoord:
Ja, zij kunnen genoeg afspreken.
Voorzitter:
Kunnen zij niet gescheiden worden?
Antwoord:
Het werk laat dit moeilijk toe, maar er is goed toezicht.
Voorzitter:
Zijn de privaten gescheiden?
Antwoord:
Ja.
Voorzitter:
Hoeveel verdient gij?
Antwoord:
ƒ 6,25 per week
Voorzitter:
Is dat het hoogste loon?
Antwoord:
Neen, er zijn wevers en meesters, die meer verdienen, ik ben ook geen wever, maar zie de katoen na.
Voorzitter:
Hoeveel kan een kundig wever, die in de kracht van zijn leven is, verdienen?
Antwoord:
Van f 6.50 tot f 7.50.
Voorzitter:
Worden fouten in ’t werk met boeten gestraft?
Antwoord:
Ja, naar zij groot zijn van 10 tot 25 centen. Die regel moet er zijn, want niet allen begrijpen, dat de fabrikant niets heeft aan bedorven goed, en ’t is meestal eigen schuld, als er wat aan mankeert.
Voorzitter:
Hoeveel verdienen volwassen vrouwen?
Antwoord:
f 4,00, f 4.50 en f 5,00.
Voorzitter:
En de jongens en meisjes?
Antwoord:
f 2, f 2.50 en f 3.
Voorzitter:
Is die arbeid voor de vrouwen zwaar?
Antwoord:
Neen.
Voorzitter:
Zou dat werk door mannen verricht kunnen worden?
Antwoord:
Ja.
Voorzitter:
Gebeurt het dan door vrouwen, omdat het goedkooper is?
Antwoord:
Neen, de loonen zijn dezelfde voor mannen en vrouwen. Alles gaat per el en de spinnerij per pond. Die het vlugst er mede weg kan, verdient
het meest.
Voorzitter:
Waarom neemt mijnheer dan liever geen mannen?
Antwoord:
Het zijn meest jonge meiden, en soms ook uit gebrek aan mannen, denk ik.
Voorzitter:
Zijn er te Veenendaal dan geen mannen genoeg voor dat werk?
Antwoord:
Dat wel, maar er zijn vele groote fabrieken, die heel wat handen kunnen gebruiken.
Voorzitter:
Kunt gij met hetgeen er verdiend wordt behoorlijk rondkomen?
Antwoord:
Dat is een moeilijk te beantwoorden vraag.
Voorzitter:
Hebt gij kinderen, die medewerken?
Antwoord:
3 groote zoons, die te zamen ruim f 6 inbrengen.
Voorzitter:
Geven zij dat aan u af?
Antwoord:
Ja. Kostgangers maak ik van mijne kinderen niet. Als ze dat willen doen, moeten ze maar een kosthuis opzoeken.
Voorzitter:
Komt het veel voor, dat kinderen kostgangers zijn bij hun ouders?
Antwoord:
Ja, verscheidenen, het kan mij wel tegen de borst stuiten, want ze zouden een ander daartoe ook wel willen overhalen, maar mijn kinderen weten, dat ze het bij mij toch niet gedaan zouden krijgen. Ik ben het bij mijn ouders ook niet anders gewoon geweest.
Voorzitter:
Hoe oud zijn uw kinderen?
Antwoord:
28, 23 en 20 jaar. Ik kleed ze en geef hun een zakduitje, en ik durf zeggen, dat ze nog knapper gekleed zijn dan anderen.
Voorzitter:
Gij kunt het zeker met den inbreng van uw kinderen fatsoenlijk stellen?
Antwoord:
Ja, ik heb geen klagen.
Voorzitter:
Er zijn ook wel arbeiders, waar het heel wat meer armoedig is?
Antwoord:
Ja, er zijn er wel, die het niet breed hebben.
Voorzitter:
Ook die het geheele jaar door armoede lijden?
Antwoord:
Neen, het geheele jaar door niet, wel eens in den natijd, als de aardappelen zoo duur zijn.
Voorzitter:
Ziet het er in de huizen van de fabrieksarbeiders in het algemeen goed uit?
Antwoord:
Ja, dat gaat vrij wel.
Voorzitter:
In vergelijking met de huizen van ambachtslieden niet minder dan in die van dezen?
Antwoord:
Neen, dat kan ik niet zeggen.
Voorzitter:
Vindt gij het overdreven, wanneer gezegd wordt, dat het er vies uitziet in de huizen der fabrieksarbeiders over het algemeen, en dat de kind
eren dikwijls zóó vies ter school komen, dat het een onaangenamen indruk maakt?
Antwoord:
Neen, ieder ouder zorgt wel, dat zijn kinderen knap naar school gaan.
Voorzitter:
Kunt gij goed overweg met den patroon?
Antwoord:
Ja, bijzonder goed.
Voorzitter:
Met den baas ook?
Antwoord:
Ja wel.
Voorzitter:
Als er eens onaangenaamheden komen met den baas, kunt gij dan in beroep komen bij den patroon?
Antwoord:
Ja, de baas mag niets doen zonder de toestemming van mijnheer.
Voorzitter:
Hebt gij nooit standjes met den patroon gehad?
Antwoord:
Neen, ik niet, maar er zijn altijd menschen, die zoo wat aan een touwtje moeten loopen, met die komt dat wel eens voor.
Voorzitter:
Is er niet eenigen tijd geleden een standje geweest tusschen arbeiders en patroons?
Antwoord:
Ja, over verhooging van loon, dat dan ook gegeven is. Er is echter meer beweging over gemaakt dan het werkelijk was.
Voorzitter:
Zijn de loonen bij de firma Van Schuppen (de Scheepjeswolfabriek, redactie) verhoogd?
Antwoord:
Ja, een halfjaar geleden.
Voorzitter:
Hebt gij ook hooger loon gekregen?
Antwoord:
Ja, vroeger had ik f 6,00 nu heb ik er 5 procent bij.
Voorzitter:
Is de fabriek frisch, helder en goed ingericht?
Antwoord:
Zeker, er loopen dagelijks wel 3 of 4 man rond om op te knappen en schoon te maken.
Voorzitter:
Is er goed versche lucht te krijgen?
Antwoord:
Ja.
Voorzitter:
Hebt gij veel last van stof?
Antwoord:
Weinig.
Voorzitter:
En van de warmte?
Antwoord:
Warm is het soms wel, doordat er veel bovenlicht is . Om die reden zijn alle glazen gewit, dan brandt de zon niet zoo door. In het lokaal, waar ik sta, zijn wel 10 groote ramen, waarvan 5 kunnen geopend worden.
Voorzitter:
Gebeuren er wel eens ongelukken?
Antwoord:
Heel zelden, nu heb ik er in een tijd niets van gehoord.
Voorzitter:
Vliegen de spoelen in de weverij er wel eens uit?
Antwoord:
Dat gebeurt wel eens, mijn eigen zoon heeft zoo’n spoel een jaar geleden tegen zijn gezicht gehad.
Voorzitter:
Heeft men geen spoelvangers geplaatst?
Antwoord:
Dat is men bezig te doen.
Voorzitter:
Heeft uw zoon zich toen erg bezeerd?
Antwoord:
Er is een tand uit zijn mond geslagen, hij heeft toen wat opgespaard om er in Utrecht een nieuwen in te laten zetten.
Voorzitter:
Verder zijn weinig ongelukken voorgekomen?
Antwoord:
Weinig.
Voorzitter:
Is er een ziekenfonds aan de fabriek?
Antwoord:
Ja.
Voorzitter:
Moeten de werklieden daarvan lid zijn?
Antwoord:
Dat is ten minste zoo de gewoonte.
Voorzitter:
Daarvoor betaalt men 5 cent in de week?
Antwoord:
Ja.
Voorzitter:
Waarvoor bij ziekte eene uitkeering wordt gegeven van f 1.50?
Antwoord:
Ja, en dokter en apotheker vrij.
Voorzitter:
Hoe lang wordt die f 1,50 gegeven, zoolang men ziek is, of slechts gedurende 13 weken?
Antwoord:
Langer dan 13 weken, er zijn er geweest met slepende ziekten, die de uitkeering een heelen tijd hebben gehad.
Voorzitter:
Geeft de firma ook wat aan het fonds?
Antwoord:
Dat weet ik niet.
Voorzitter:
Is er een afzonderlijk fonds voor de bazen?
Antwoord:
Neen.
Voorzitter:
Geeft de firma aan zieke werklieden ook wel eenige
ondersteuning uit eigen middelen?
Antwoord:
Het is mij nooit overkomen, die wat ontvangen, houd en het wel voor zich. Ik heb er evenwel nooit van gehoord.
Voorzitter:
Ook niet, dat zij wat voedsel of versterkende middelen kregen?
Antwoord:
Nooit van gehoord.
Voorzitter:
Zijn de werklieden tevreden over de behandeling van dokter en apotheker, aan het fonds verbonden?
Antwoord:
Over het algemeen, geloof ik, best. Het is een flinke dokter, als de menschen hem laten roepen, komt hij altijd dadelijk.
Voorzitter:
Als er een enkelen keer een ongeluk gebeurt, betaalt de firma dan de kosten van verpleging, enz.?
Antwoord:
Ja.
Voorzitter:
Hebt gij ook oudere werklieden op de fabriek?
Antwoord:
Ik ben al een van de oudsten.
Voorzitter:
Wat gebeurt er met menschen van uwen leeftijd, die niet zoo gelukkig zijn als gij, om nog te kunnen werken? Krijgen zij een pensioentje van de firma?
Antwoord:
Dat geloof ik niet, er zit voor hen niets anders op dan het oude-mannen- en vrouwenhuis.
Voorzitter:
Zitten daarin vele fabrieksarbeiders?
Antwoord:
Op het oogenblik ken ik er geen een.
Voorzitter:
Gij meent echter, dat dit de toekomst is voor oude arbeiders, dus ook voor u?
Antwoord:
Als ik niet meer kan, valt daaraan niet te twijfelen.
De heer Van Wijck:
Zoudt gij er erg tegen opzien om daarin te komen?
Antwoord:
Het zal dan waarschijnlijk nog de beste plaats voor mij zijn.
Voorzitter:
Maar zoolang gij eenigszins met werken uw eigen huishouden kunt hebben, wilt gij dit doen?
Antwoord:
Zoolang ik maar even kan.
Algemeen Handelsblad, 11 december 1894
De voorzitter:
Hebt gij eene coöperatieve winkel vereeniging te Veenendaal?
Antwoord:
Ja, ik ben er zelf lid van.
Voorzitter:
Gaat die goed?
Antwoord:
Best. Alles wordt er contant gehaald en dan worden de overblijvende gelden, na aftrek van de onkostenrekening, onder de leden verdeeld.
Voorzitter:
Weet gij ook, wat gij het vorige jaar gekregen hebt ?
Antwoord:
Ruim f 30,00 dat is 10 percent van het door mij beste de geld.
Voorzitter:
De Veenendaalsche burgerij zal met die vereeniging wel niet erg op hebben?
Antwoord:
De bakkers en winkeliers hebben er schade van, maar de schoen- en kleedermakers en galanteriehandelaren voordeel. Toen het dividend de laatste maal uitbetaald werd, kwamen wij er al één tegen met 6 nieuwe stoelen, die hij van het dividend gekocht had. De f 30,00 komen op die manier weer veel gauwer onder de menschen, dan dat de bakkers en de kruideniers ze opstreken, het komt toch alles bij den werkenden stand terecht.
Voorzitter:
Dus gij gelooft niet, dat de geheele burgerij er er g boos over is?
Antwoord:
Neen, vroeger was dit erger dan nu.
Voorzitter:
Is die vereeniging alleen voor uwe fabriek, of kunnen er ook andere menschen komen?
Antwoord:
Neen, alleen voor de fabriek.
Voorzitter:
Wordt zij door werklieden geadministreerd?
Antwoord:
De patroon is penningmeester, maar er zitten ook werklieden in.
Voorzitter:
Is er een kapitaaltje voorgeschoten om de zaken te beginnen?
Antwoord:
Ja, door de leden onderling. Wij hebben zoo lang f 0,10 bijeengebracht, totdat er per hoofd f 10 aanwezig was. Toen waren er 300 leden.
De heer Emants:
Wanneer doen de vrouwen in den regel haar inkoopen , zoo in den coöperatieven winkel als bij de burgerij?
Antwoord:
Ongelijk, ’s middags of ’s avonds.
Voorzitter:
Blijven de winkels laat open?
Antwoord:
Tot 10 of 10½ uur, ’s Zaterdagsavonds hoogstens 11 uur.
Voorzitter:
Nooit tot 12 of 1 uur?
Antwoord:
Neen.
Voorzitter:
Wordt in de winkel vereeniging contant betaald?
Antwoord:
Ja.
Voorzitter:
Houden de werklieden dit goed vol?
Antwoord:
Ja, anders krijgen zij geen waren.
Voorzitter:
Toen die vereeniging nog niet bestond, haalden zij zeker wel eens wat op den pof en raakten dan aardig in de beren, niet waar?
Antwoord:
Ja.
Voorzitter:
Doch dat werkte zeker nadeelig op het huisgezin?
Antwoord:
Ja.
Voorzitter:
Zijn er vele vrouwen, die, juist omdat zij gaarne borgen, thans nog iets tegen de winkelvereeniging hebben?
Antwoord:
Ja, dat geloof ik wel.
Voorzitter:
Wordt er nog wel door de arbeiders bij andere winkeliers gekocht met het doel om te borgen?
Antwoord:
Zeker.
Voorzitter:
Wanneer wordt het loon uitbetaald?
Antwoord:
Wekelijks.
Voorzitter:
Is dit gewoonte te Veenendaal?
Antwoord:
Ja.
Voorzitter:
Nergens om de 14 dagen?
Antwoord:
Neen.
Voorzitter:
Wat eet gij ’s middags?
Antwoord:
Voornamelijk aardappelen, en dan nog wat erbij. Ieder teelt zijn eigen groente en dan heb ik een flink varken op ’t hok.
Voorzitter:
Hebt gij eene goede woning?
Antwoord:
Ja, ik geef 90 centen huur in de week, dat is bij ons de gemiddelde prijs voor eene goede woning.
Voorzitter:
Is er geen gebrek aan woningen?
Antwoord:
Neen, er wordt voortdurend bijgebouwd en goed.
Voorzitter:
Wordt er veel misbruik van sterken drank gemaakt?
Antwoord:
Er wordt als overal wel eens een borrel gedronken vooral op zaterdagavond, maar anders niet. Die het doet op de fabriek, gaat de laan uit.
Voorzitter:
Dezen winter heeft mijnheer Wijnveldt een school op gericht voor volwassenen. Hebt gij daarvan wel eens iets vernomen?
Antwoord:
In den beginne nam dat wat op, maar nu niet mee
Enkele jaren na de ondervraging door de staatscommissie, op 2 april 1897, overlijdt de dan 70-jarige Klaas van der Poel na een leven van hard werken. Een paar dagen later, op 4 maart 1897, vindt de begrafenis plaats.  Klaas wordt bijgezet in het graf waar een paar jaar eerder, op Nieuwjaarsdag 1895, zijn 25-jarige zoon Arie is begraven. Veel later worden in dit graf begraven Klaas’ 40-jarige zoon zoon Karel Jan (in 1912), Klaas’ vrouw  (Sophie, in 1920) en tenslotte  zijn schoondochter, de weduwe Tijmentje van Ojik (1927).  Dat sluit het graf definitief,  om pas weer in 1986 te worden heropend. De grafplaat met de tekst ‘Grafkelder Familiegraf van der Poel’ wordt dan verplaatst naar het middenpad.


Bijlagen